Nummer 23/35204/GB
Betreft [klager]
Datum 4 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 juli 2023 beslist klager vanuit de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn terug te plaatsen in de gevangenis van het Justitieel Complex Zaanstad.
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst het volgende op. Verweerder heeft te kennen gegeven dat klager niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beroep, nu hij tegen de beslissing van 31 juli 2023, op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 15, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, bezwaar had moeten instellen. Hoewel het juist is dat tegen de beslissing bezwaar openstond, staat in de rechtsmiddelenclausule dat tegen de beslissing een beroepschrift bij de beroepscommissie van de RSJ kan worden ingediend. Nu er een foutieve rechtsmiddelenclausule in de beslissing was opgenomen, ziet de beroepscommissie aanleiding om het beroep om proceseconomische redenen inhoudelijk te beoordelen.
Ook de invrijheidstelling van klager op 4 september 2023 staat niet in weg aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. In beroep is namelijk (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Klager was sinds 23 januari 2023 gedetineerd. Hij was voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van twee jaar en negen maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie en vanwege schuldwitwassen. Op 4 september 2023 is klager in vrijheid gesteld, omdat zijn voorlopige hechtenis is geschorst.
De regelgeving
Op grond van artikel 20a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) beslist verweerder op een verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof voor extramurale arbeid.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van het tweede lid wordt een gedetineerde – kort gezegd – teruggeplaatst in een reguliere gevangenis, als het verlof wordt ingetrokken.
Artikel 17, eerste lid, van de Regeling luidt als volgt:
1. In verband met gewijzigde omstandigheden kan de directeur namens de minister een reeds verleend re-integratieverlof of het daarvan nog resterende gedeelte intrekken, naar een ander tijdstip verplaatsen of er nadere voorwaarden aan verbinden.
2. Indien het besluit tot re-integratieverlof is genomen door de selectiefunctionaris namens de minister, stelt de directeur hem onverwijld van de gewijzigde omstandigheden en zijn beslissing in kennis.
De bestreden beslissing
Verweerder heeft klager vanuit de BBA teruggeplaatst in de gevangenis, omdat de directeur klagers re-integratieverlof voor extramurale arbeid heeft ingetrokken, vanwege de omstandigheid dat klager door de werkgever is ontslagen en daarom niet meer de beschikking had over een goedgekeurde werkgever.
De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden dient over te gaan tot terugplaatsing in de gevangenis, wanneer de directeur het verlof voor extramurale arbeid intrekt. Hoewel het de beroepscommissie niet bekend is of klager tegen de beslissing van de directeur beklag heeft ingesteld, kunnen zijn bezwaren tegen de intrekking van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid door de directeur uitsluitend in een beklagprocedure aan de orde komen. De beslissing van verweerder is dan ook juist. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter