Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22350/GB (hersteluitspraak), 4 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/22350/GB (hersteluitspraak)        
            
Betreft    [klager]
Datum    4 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP). 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 15 juli 2021 afgewezen.

Zowel mr. J-A.J. Brahm als mr. M. de Reus hebben namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing (21/22350/GB respectievelijk 21/22283/GB). Door een administratieve misslag aan de zijde van de RSJ is het beroep met kenmerk 21/22283/GB geannuleerd, zonder dat partijen daarvan op de hoogte zijn gesteld. Eveneens zijn partijen niet geïnformeerd over de omstandigheid dat tweemaal beroep is ingesteld tegen dezelfde beslissing, zodat kon worden bezien wie van de advocaten klager uiteindelijk zou bijstaan. 

De beroepsrechter heeft klager vervolgens op 21 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep (RSJ 21 september 2021, 21/22350/GB). Hierbij heeft de beroepsrechter geen kennis kunnen nemen van het door mr. M. de Reus ingediende beroepschrift en de daarbij behorende gronden. Als de beroepsrechter daarvan kennis zou hebben gehad, dan zou dat tot een ander oordeel hebben geleid. Dit vormt de reden voor deze hersteluitspraak. 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman (mr. M. de Reus) en verweerder, gelet op het voorgaande, alsnog/opnieuw in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder benoemt in de bestreden beslissing een niet opgestarte, door de reclassering geadviseerde, behandeling bij de Waag. Verweerder benoemt dat het klager niet kan worden verweten dat deze behandeling niet is opgestart. Vervolgens wordt dit echter wel in zijn nadeel uitgelegd. Voorts blijkt uit het selectieadvies dat de reclassering de risico’s heeft ingeschat als laag tot gemiddeld. Daarnaast wordt benoemd dat de ernst en frequentie van de bewezenverklaarde feiten afneemt en dat sprake is van een steunend netwerk. Daarnaast is klager gedetineerd vanwege de tenuitvoerlegging van sancties die zijn opgelegd in 2013, 2016 en 2019. Er is dan ook geen sprake van zodanige risico’s dat deze in de weg zouden moeten staan aan deelname aan een PP. 

De door alle instanties goedgekeurde dagbesteding zou volgens verweerder geen bijdrage kunnen leveren aan een duurzame re-integratie. Ook zou het werk na het einde van het PP niet voortgezet kunnen worden. Het valt echter niet in te zien waarom het bestendigen van arbeidsvaardigheden en het verrichten van vrijwilligerswerk geen bijdrage zou kunnen leveren aan een van doelen zoals genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm).

Ook wordt benoemd dat er geen zicht is op de schuldenproblematiek van klager. Er zouden meerdere kentekens op zijn naam staan of hebben gestaan. Daarvan is op dit moment geen sprake meer. Uit het selectieadvies volgt verder dat klager een betalingsregeling heeft getroffen met betrekking tot zijn schulden. 

Tot slot geldt dat klager sinds 2 januari 2021 gedetineerd was. Hij was per 17 april 2021 in het plusprogramma geplaatst. Gelet op de omstandigheid dat gedurende een periode van tenminste zes weken sprake moet zijn van goed gedrag alvorens tot promotie wordt besloten, zal klager in ieder geval vanaf begin maart 2021 positief gedrag hebben vertoond. In het selectieadvies wordt benoemd dat na oplegging van een disciplinaire straf, sinds 7 februari 2021, sprake is van een positieve verandering in het gedrag. Het ligt dan ook meer voor de hand dat klager slechts 20% van de detentie in het basisprogramma heeft doorgebracht, dan dat hij slechts 20% van de detentie in het plusprogramma zou hebben doorgebracht. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Uit het selectieadvies blijkt dat klager ten tijde van de beoordeling van zijn verzoek om deelname aan een PP slechts 20% van zijn detentie gepromoveerd is geweest. Er is geen enkele aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Dit enkele feit leverde al voldoende grondslag op voor afwijzing van het verzoek. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de (uiteindelijke) uitspraak op dit beroep door omstandigheden, zoals beschreven onder ‘De procedure’, lang op zich heeft laten wachten.

Klager was sinds 2 januari 2021 gedetineerd. Hij onderging gevangenisstraffen van in totaal zeventig dagen. Daarnaast onderging hij de tenuitvoerlegging van een principale hechtenis van veertien dagen en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Klager is op 24 augustus 2021 in vrijheid gesteld. 

Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw en artikel 7 (oud) van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
-    het gevaar voor recidive;
-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

In het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:
-    Een gedetineerde voldoet aan de norm als hij ten minste 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling.
-    Er is een afweging nodig bij een gedetineerde die 60% tot 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling. Bij die afweging betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.
-    Een gedetineerde voldoet niet aan de norm als hij minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest.

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat klager slechts 20% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, er geen ambulante behandeling heeft plaatsgevonden, het vrijwilligerswerk volgens verweerder niet bijdraagt aan een duurzame re-integratie, dit vrijwilligerswerk waarschijnlijk niet gecontinueerd zal worden, waardoor een inkomen ontbreekt, en omdat er geen zicht zou zijn op de schuldenproblematiek. 

De overwegingen van de beroepscommissie
Gedrag gedurende gehele detentie
De beroepscommissie treft in het dossier geen berekening aan van het percentage goed gedrag (dat wil zeggen: het gedeelte van klagers detentie dat hij gepromoveerd is geweest). Hoewel uit het selectieadvies van 13 juli 2021 volgt dat klager slechts 20% van zijn detentie gepromoveerd zou zijn geweest, heeft de raadsman dit percentage betwist. Zo zou klager in ieder geval per 17 april 2021 in het plusprogramma zijn geplaatst. Ook ten tijde van het opstellen van het selectieadvies was klager gepromoveerd. Dit zou betekenen dat klager in ieder geval gedurende een langere periode gepromoveerd is geweest. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het in dit geval op de weg van verweerder gelegen om bij de inrichting navraag te doen over de juistheid van het percentage goed gedrag, nu dit uit de stukken niet eenduidig blijkt en klager dit ook betwist. Uit de stukken volgt immers ook dat klager al vanaf 7 februari 2021 een positieve ontwikkeling had doorgemaakt in zijn gedrag en zich nadien aan alle regels heeft gehouden. 

Vrijwilligerswerk
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deelname aan een PP geen toegevoegde waarde zou hebben met betrekking tot klagers re-integratiedoelen. De beroepscommissie heeft in RSJ 30 mei 2022, 22/25305/GB, overwogen dat uit de Pbw en de Pm niet volgt dat het vereist is dat een PP bepaalde re integratiedoelen dient. Uit artikel 5, derde lid, van de Pm volgt wel dat bij deelname aan een PP wordt beschreven hoe de deelname zich verhoudt tot de re-integratiedoelen die in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) zijn omschreven. Het is dan ook de vraag of de beoogde invulling van klagers PP – mede in het licht hiervan – voldoet aan de opsomming van waar de activiteiten in een PP op gericht kunnen zijn (op grond van artikel 5, tweede lid, van de Pm).

De beroepscommissie merkt op dat het D&R-plan van klager zich niet bij de stukken bevindt. Daardoor is het niet duidelijk welke re-integratiedoelen klager heeft opgesteld. Uit de stukken volgt wel dat klager na zijn detentie een eigen bedrijf wenst op te zetten, gericht op ontharing. Het werken in een autobedrijf lijkt daarmee op het eerste gezicht niet in verband te staan, maar klager heeft wel aangegeven dat dit hem de mogelijkheid biedt te werken aan zijn arbeidsvaardigheden. Daarnaast kan, gelet op het ontbreken van het D&R-plan, niet vastgesteld worden dat deelname aan een PP in zijn geheel geen bijdrage kon leveren aan de door klager opgestelde re-integratiedoelen. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat noch uit de Pm noch uit de Erkenningsregeling penitentiair programma 2004 volgt dat activiteiten in het kader van een PP per definitie onder betaling moeten worden verricht.   

Ambulante behandeling
Uit het reclasseringsadvies van 19 april 2021 volgt dat het risico op letselschade werd ingeschat als laag en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden werd ingeschat als gemiddeld. Het risico op recidive was moeilijk in te schatten. Klager gaf te kennen ervan overtuigd te zijn geen delicten meer te willen plegen en zijn justitiële documentatie liet zien dat de frequentie en ernst van de delicten afneemt. Er was sprake van een aantal beschermende factoren, zoals een steunend familienetwerk, stabiele huisvesting en zicht op een zinvolle dagbesteding. Als kanttekening werd hierbij gemaakt dat, indien klager zijn psychische problemen niet serieus zou nemen, hij zou kunnen vervallen in apathie en mogelijk delictgedrag. Om die reden schatte de reclassering het risico op recidive in als gemiddeld. Deze kans kon afnemen wanner klager psychisch stabiel zou blijven en zijn leven op orde zou hebben qua dagbesteding en andere zaken van praktische aard. De reclassering adviseerde een kortdurende ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde, maar dat was niet uitvoerbaar gelet op het korte strafrestant (en de korte duur van het PP).

De beroepscommissie begrijpt dat er te weinig tijd was om een dergelijke behandeling op te starten. Daartegenover staat dat uit de stukken is gebleken dat er wel was voorzien in een zinvolle dagbesteding voor minimaal 26 uur per week, in de vorm van vrijwilligerswerk. De beroepscommissie acht het verder van belang dat klagers gedrag in de inrichting, na de oplegging van de laatste disciplinaire straf op 7 februari 2021, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de einddatum van zijn detentie naderde. Klager had, voor zover bij de beroepscommissie bekend, nog geen andere vrijheden genoten. Hij had daarom bijzonder belang bij deelname aan een (kort) PP, om te wennen aan zijn terugkeer in de samenleving. 

Schuldenproblematiek
Hoewel uit het reclasseringsadvies volgt dat klager in het verleden vaak delicten pleegde met een financieel motief en hij geen actueel overzicht had van zijn schulden, volgt uit de stukken ook dat klager wel een betalingsregeling had getroffen voor het afbetalen van zijn schulden. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de schuldenproblematiek in geval van klager, ook in het licht van de overige omstandigheden, van zodanig gewicht wordt geacht, dat dit een afwijzing van het verzoek om deelname aan een PP rechtvaardigde.

Conclusie
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal hiermee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen, nu klager al in vrijheid is gesteld. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 


Deze uitspraak is op 4 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven