Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33654/GA, 6 februari 2024, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/33654/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    6 februari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een strafcel, vanwege een aangetroffen mobiele telefoon op zijn meerpersoonscel (MPC), ingaande op 10 maart 2023.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 1 mei 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €112,50 (ZS ZZ 2023 141). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, […], juridisch medewerker bij het JC Zaanstad en klagers raadsman mr. W.B.O. van Soest gehoord op de zitting van 31 oktober 2023 in het JC Zaanstad. Klager bevindt zich inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie heeft hem op behoorlijke wijze opgeroepen voor de zitting, maar hij is daar niet verschenen.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager was aanwezig in de cel met zijn celgenoot, waar een iPhone en oplader zijn aangetroffen. Klager heeft een aantal tegenstrijdigheden in zijn verhaal. Eerst stelt hij: op het moment dat het interne bijstandsteam (IBT) de cel binnenkwam, lag ik op bed. Ik wist niet van de telefoon. Later stelt hij: toen het IBT kwam, ben ik naar de deur toegelopen, maar ik ben niet van het toilet weggelopen – wat het IBT stelt en waar de oplader is aangetroffen. Weer later stelt hij: ik had wel weet van de telefoon, ik wilde het melden, maar daarvoor was nog geen gelegenheid.

Nadat klager was gehoord, heeft de directeur klager verantwoordelijk gehouden voor de aangetroffen contrabande. De celdeur was gebarricadeerd en het celluikje geblindeerd. Het IBT hoorde dat het toilet werd doorgespoeld, waarin de oplader is aangetroffen en nam bij het binnengaan waar dat klager wegliep bij het toilet.

De mobiele telefoon is overigens aangetroffen tussen de muur en het bovenste bed, waar klager volgens zijn eerste verklaring op lag. Als hij daar daadwerkelijk de hele tijd had gelegen, had hij dus sowieso geweten van de telefoon. Klagers telefoongesprekken zijn nageluisterd. Hij heeft daarin gezegd dat hij straf had voor de telefoon. “Je had het toch al weggedaan?”, vroeg de andere partij. Klager zegt vervolgens: “Die boy had het in zijn hand”, wat overigens ook niet klopte.

Klager is al meerdere keren verdacht van bezit van contrabande. Hij had veel contact met een zekere medewerker die later is ontslagen via de rechter. Die medewerker had namelijk zonder toestemming spullen binnengebracht. Eerder werden rookwaar, medicatie en drugs bij klager aangetroffen. De rookwaar die klager had heeft een unieke zegel, die niet verkrijgbaar was bij de inrichtingswinkel en correspondeerde met rookwaar van de ontslagen medewerker.

De celgenoot was nog geen uur bij klager op cel. Hij was intern overgeplaatst vanuit een andere afdeling van het JC Zaanstad. De directeur zou nog kunnen uitzoeken wanneer de laatste celinspectie van daarvoor was. Onderzoek bij de politie naar een opgestuurde telefoon duurt heel lang. Er zijn (nog) geen resultaten bekend.

Hoewel de celgenoot tijdens het horen heeft aangegeven dat de telefoon en oplader van hem waren, is voldoende aannemelijk dat klager weet had van de telefoon én dat hij de oplader voorhanden had. Daarom heeft de directeur hem hiervoor verantwoordelijk gehouden.

Voor het bezit van een telefoon is het gebruikelijk om veertien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen. Voor het bezit en proberen te verduisteren van een oplader is de opgelegde straf van negen dagen opsluiting in een strafcel passend. 

Standpunt van klager
Klager heeft destijds een klacht ingediend over de frequentie van de celinspecties. Dat gebeurde echt heel vaak. Niet eerder werd een telefoon aangetroffen. Het betrof voornamelijk sigaretten die niet in het JC Zaanstad werden verkocht. Dat heeft klager ook nooit ontkend. De medewerker die is ontslagen bracht contrabande in de vorm van etenswaren naar binnen.

Klager heeft in het nageluisterde telefoongesprek in elk geval gezegd dat de andere persoon de telefoon bij zich had. Hij heeft daarin dus niet het bezit erkend. Het zou verder net zo goed kunnen zijn dat de celgenoot de celdeur heeft gebarricadeerd en het celluikje geblindeerd.

De celgenoot was er nog maar 45 minuten. Of klager nu op het bed lag of uit de natte hoek kwam, het is nog maar de vraag of klager wist waar de telefoon was verstopt. En áls klager daarvan al kennis had, dan had hij dat niet kunnen melden. Iemand anders verraden die net binnenkomt op je cel, dat is geen reële optie. Daar heeft de beklagrechter
 terecht rekening mee gehouden. Het is ook niet reëel om de medegedetineerde ermee te confronteren en duidelijk te maken dat een van beiden de telefoon moet melden, terwijl daar eventueel veertien dagen opsluiting in een strafcel voor (een van) beiden uit voortkomt. Zoiets kan leiden tot vechtpartijen. Pas in afwezigheid van de celgenoot had klager zich bij het personeel kunnen melden.

 

3. De beoordeling
Vast staat dat op klagers cel een iPhone en oplader zijn aangetroffen, ongeveer 45 minuten nadat hij een nieuwe celgenoot kreeg. De celdeur was aanvankelijk gebarricadeerd en het celluikje geblindeerd. Het IBT heeft erop aangedrongen dat de barricade werd verwijderd. In de tussentijd hoorde het IBT dat het toilet werd doorgetrokken. De oplader werd vervolgens aangetroffen in het water van de toiletpot, de iPhone tussen het bovenste bed (van klager) en de muur. Verder blijkt uit het schriftelijk verslag dat klager bij binnenkomst van het IBT uit de natte hoek rende. Dit laatste heeft klager echter betwist.

De directeur heeft er ter zitting op gewezen dat klager wisselend heeft verklaard. Dat klopt, maar niet in de volgorde die de directeur heeft aangegeven. Klager heeft – zo staat in de mededeling van de disciplinaire straf – bij het horen namelijk al gezegd dat hij wist van de mobiele telefoon en dat hij tegen zijn celgenoot had gezegd dat hij die niet op zijn cel wilde. Ook stelt hij zowel tijdens het horen, als in zijn handgeschreven klaagschrift en handgeschreven schorsingsverzoek dat hij op bed lag, dat hij naar het IBT is toegelopen omdat hij dacht dat de medicatie werd gebracht en dat hij niet uit de natte hoek kwam.

De raadsman stelt in een klaagschrift van dezelfde datum als klagers handgeschreven klaagschrift daarentegen dat klager géén weet had van de mobiele telefoon. In de samenvatting van de standpunten door de beklagrechter komen ook beide stellingen naar voren. In beroep heeft klager(s raadsman) in het midden gelaten of klager weet had van de telefoon.

Het uitgangspunt is dat beide gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor aangetroffen contrabande op hun meerpersoonscel. Nu klagers verklaring over waar hij vandaan kwam (uit bed) haaks staat op die van het IBT (uit de natte hoek) en hij wisselend heeft verklaard over de vraag of hij wist van de mobiele telefoon, zijn klagers beide scenario’s (enerzijds dat hij het wist, maar er verder niet bij betrokken was en dit nog niet kon melden en anderzijds dat hij het niet wist) onvoldoende aannemelijk geworden. De directeur kon klager dan ook in redelijkheid verantwoordelijk houden voor de aangetroffen contrabande.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 6 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven