Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29155/GA, 14 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29155/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    14 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het visiteren na zijn bezoek op 30 juni 2022. 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 24 augustus 2022 de klacht ongegrond verklaard (IJ-2022-1021). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verbleef op 30 juni 2022 op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) omdat hij op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) met de status ‘Hoog’ staat. Klager ontving tweemaal per week relatiebezoek. Na dat bezoek werd hij iedere keer gevisiteerd. Klager heeft benadrukt dat zijn beklag met name ziet op de frequentie van de visitaties. De beslissing van de directeur om klager na ieder bezoek te visiteren is in strijd met artikel 29 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM). 

Het relatiebezoek vond op 30 juni 2022 zoals (bijna) altijd plaats in de bezoekzaal. In de bezoekzaal zijn camera’s aanwezig die steeds aanstaan tijdens het bezoek. Verder wordt het bezoek steeds gemonitord door medewerkers die op korte afstand van klager en zijn bezoekers zitten. Er zitten nooit meer dan drie gedetineerden (met hun bezoekers) tegelijk in de zaal. Alle bezoekers van klager zijn tevoren gescreend. Dat geldt ook voor de bezoekers van medegedetineerden. Met zijn bezoekers heeft klager ook contact via de telefoon en/of beeldbellen. Rondom het bezoek en overige contacten van klager met zijn netwerk zijn tot op heden nooit onregelmatigheden geconstateerd. 

In de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen en over hem uitgebrachte rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt wordt wel gewag gemaakt van de veronderstelling dat klager versluierde berichten zou uitwisselen, maar ondanks diverse verzoeken van klager en zijn advocaten opheldering daarover te geven en klager met die berichten te confronteren, wordt die bewering niet geconcretiseerd en worden geen berichten aan klager voorgehouden.  

Aan klager zijn op 23 juni 2022 toezichtmaatregelen opgelegd vanwege zijn GVM-status. Ten aanzien van het visiteren is in die beslissing opgenomen dat na bezoek en op indicatie visitaties plaatsvinden. De directeur motiveert de noodzaak van de visitaties slechts door te verwijzen naar ‘de verdenking die er tegen klager zou liggen’. Uit de toezichtmaatregel blijkt dat klager wordt verdacht van betrokkenheid bij een liquidatie. Gedoeld moet zijn op een zaak waarin klager als verdachte is gehoord in maart 2019. Het is sindsdien niet gekomen tot vervolging. Klager ontkent iedere betrokkenheid bij liquidaties. Klager gedraagt zich als een modelgedetineerde en zit in het plusprogramma. Uit zijn penitentiair dossier blijkt dat hij geen disciplinaire straffen heeft gehad voor handelingen of gedragingen waaruit voortgezet crimineel handelen zou kunnen blijken. 

In de GVM-circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico’ d.d. 8 juli 2021 staat aangegeven wanneer visitaties na ieder bezoek geïndiceerd zijn. De directeur heeft niet onderbouwd dat en waarom aannemelijk zou zijn dat klager contrabande naar binnen zal brengen als hij niet steeds gevisiteerd wordt. Bij klager is na bezoek nooit contrabande aangetroffen. Slechts eenmaal is een mobiele telefoon bij hem aangetroffen, maar die was hem via de recherche en het Openbaar Ministerie die hem als kroongetuige wilde inzetten, bezorgd.

Klager bestrijdt dat visitaties na bezoek op de AIT-afdeling noodzakelijk zijn om hem goed te kunnen controleren. Klager wordt ook nog aan diverse andere toezichtmaatregelen onderworpen. Onder deze omstandigheden is het systematisch visiteren na bezoek een disproportionele maatregel. De directeur heeft ook niet onderbouwd waarom niet met steekproefsgewijze visitaties kan worden volstaan. Klager constateert dat niet alle gedetineerden op de afdeling standaard gevisiteerd worden na relatiebezoek. Er zijn medegedetineerden die ook de status ‘Hoog’ hebben en die na bezoek slechts op de randomizer hoeven te drukken. 

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) benadrukte in de zaken van […] d.d. 4 februari 2003 dat visitaties, die door gedetineerden als mensonterende en vernederende inbreuken op hun lichamelijke integriteit worden ervaren, in strijd kunnen zijn met artikel 3 van het EVRM als ze zonder noodzaak worden uitgevoerd. In de betreffende zaken werden de standaard visitaties na de wekelijkse celinspectie in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) als disproportioneel ervaren, onder meer omdat zij werden uitgevoerd terwijl gedetineerden daarnaast ook nog aan tal van andere controlemiddelen werden onderworpen. Ook in deze zaak doet zich die situatie voor. Het argument dat in voornoemde zaken geen sprake was van opgelegde GVM-maatregelen overtuigt niet. […] zaten in de EBI omdat zij extreem vluchtgevaarlijk werden geacht. Ten aanzien van gedetineerden met de GVM-status ‘Hoog’ worden veiligheidsrisico’s als geringer beschouwd dan bij de gedetineerde met de GVM-status ‘Extreem’. 

De beroepscommissie heeft in vaste jurisprudentie (RSJ 17 februari 2014, 13/4049/GA) overwogen dat een frequentie van structureel meer dan twee visitaties per maand in beginsel ontoelaatbaar is. Een frequentie van structureel acht visitaties per vier weken is dus in strijd met dit uitgangspunt. 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur
Hetgeen door de directeur is aangevoerd in de beklagprocedure dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De directeur persisteert bij deze gronden en sluit zich aan bij de uitspraak van de beklagrechter. 

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde onder meer voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken. 

Namens klager is onder verwijzing naar twee arresten van het EHRM en uitspraken van de beroepscommissie aangevoerd dat de veelheid aan visitaties in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM. Hoewel in het beklag verwezen wordt naar één bezoekmoment, begrijpt de beroepscommissie dat klager zich (tevens) beklaagt over de frequentie van de visitaties, mede gelet op andere beroepszaken van klager over dezelfde kwestie (vergelijk RSJ 14 november 2023, 22/30289/GA, 22/30531/GA, 22/31111/GA, 22/31112/GA, 22/31113/GA, 22/31114/GA, 23/31407/GA, 23/31675/GA en 23/31676/GA). 

Het EHRM heeft in de zaken van 4 februari 2003, appl.nr. 52750/99, […] en 4 februari 2003, appl.nr. 50901/99, […], geoordeeld dat de menselijke waardigheid grenzen kan stellen aan veiligheidsvoorzieningen. In die zaken gingen die voorzieningen te ver en was er een schending van artikel 3 van het EVRM, nu de betreffende gedetineerden in de EBI jarenlang iedere week na celinspectie routinematig anale inspecties op contrabande moesten ondergaan, terwijl onvoldoende aannemelijk was geworden waarom dat onderzoek naast alle andere bestaande veiligheidsmaatregelen noodzakelijk was. 

Met betrekking tot artikel 8 van het EVRM heeft de beroepscommissie reeds eerder overwogen dat artikel 29 van de Pbw een wettelijke basis vormt voor de inmenging in klagers privéleven (zie RSJ 24 juni 2016, 15/3875/GA). Vervolgens is het de vraag of deze inmenging noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 8, tweede lid, van het EVRM). 

Aan klager is, in het kader van zijn plaatsing op de GVM-lijst met de status ‘Hoog’ op 23 juni 2022 onder meer de toezichtmaatregel visitatie na bezoek en op indicatie opgelegd. Gezien de verdenking die er tegen klager ligt, wil de directeur klager goed kunnen controleren na het bezoek en op momenten waarop daartoe aanleiding is. De opgelegde toezichtmaatregelen zelf zijn in dit beroep niet aan de orde.

In de Circulaire gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico d.d. 8 juli 2021 staat bij de toelichting op de maatregel visitatie na bezoek dat afgewogen wordt of vanuit de reden waarom de gedetineerde op de GVM-lijst staat, aannemelijk is dat de gedetineerde zal pogen om via bezoek materialen (onderdelen geprepareerd wapen), telefoon/ communicatieapparatuur of schriftelijke boodschappen naar binnen te brengen. 
Alvorens de directeur besluit tot het opleggen van een toezichtmaatregel dient hij zelfstandig een afweging te maken. Uit de schriftelijke mededeling van de oplegging van de toezichtmaatregelen blijkt dat sprake is van plaatsing op de GVM-lijst, vanwege (risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde, (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting. In de schriftelijke mededeling staat dat klager een lange gevangenisstraf uitzit voor ernstige strafbare feiten en dat hij verdacht wordt van betrokkenheid bij een liquidatie. Met de uitgebreide informatie in de schriftelijke mededeling wordt de noodzakelijke inmenging als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM voldoende onderbouwd. 

Voorts is de vraag aan de orde of de inmenging in klagers privéleven, als gevolg waarvan klager aan een veelheid aan visitaties wordt onderworpen, voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (vergelijk EHRM 26 september 2006, […], 2006, appl. Nr. 12350/04 § 43: “According to settled case-law, the notion of necessity implies that the interference corresponds to a pressing social need and, in particular, that it is proportionate to the legitimate aim pursued” (zie bijvoorbeeld, […](no. 1), 24 March 1988, § 67, Series A no. 130).

De stelselmatige wekelijkse visitatie na celinspectie is na eerdergenoemde arresten van het EHRM van 4 februari 2003 in de EBI komen te vervallen en vervangen door een steekproefsgewijze visitatie. Deze steekproefsgewijze visitatie heeft als resultaat dat de gedetineerde in beginsel gemiddeld een keer per twee weken wordt gevisiteerd (zie RSJ 1 maart 2004, 03/1490/GA en verder). Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan een resultaat van gemiddeld twee keer per maand – preciezer gezegd: vier weken – gezien worden als een aanvaardbare frequentiegrens voor visitatie. Het kan echter voorkomen dat een gedetineerde vaker dan twee keer per maand gevisiteerd wordt, zonder dat er meteen sprake is van onredelijk en onbillijk handelen van de directeur. Om van ontoelaatbare stelselmatige visitatie te kunnen spreken dient een gedetineerde dan ook structureel vaker dan tweemaal per maand gevisiteerd te worden, waarbij het gemiddelde in beginsel over een langere periode berekend dient te worden (vergelijk RSJ 24 mei 2022, 20/16615/GA en RSJ 31 oktober 2016, 16/1523/GA). 

Klager ontvangt tweemaal per week relatiebezoek op de AIT. Namens klager is aangevoerd dat er tijdens het bezoek standaard sprake is van dubbel toezicht in de bezoekzaal, via camera’s en door toezichthoudend personeel. De bezoekers zijn verder allemaal gescreend en gecontroleerd. Klager wordt ook nog aan diverse andere toezichtmaatregelen onderworpen. Voorts is aangevoerd dat de directeur niet heeft onderbouwd waarom niet met steekproefsgewijze visitaties kan worden volstaan. De directeur heeft in zijn verweerschrift naar aanleiding van het beklag aangegeven dat aan klager in het kader van zijn GVM-status de toezichtmaatregel ‘visitatie na bezoek en op indicatie’ is opgelegd. Dit betreft dan ook de reden dat klager na een bezoekmoment wordt gevisiteerd. 

Anders dan in voornoemde arresten van het EHRM van 4 februari 2003 waarin sprake was van jarenlange routinematige visitatie zonder dat aannemelijk was geworden waarom dat onderzoek noodzakelijk was, wordt in dit geval de visitatie gerechtvaardigd door de opgelegde toezichtmaatregel in de beslissing van de directeur, met een vooraf bepaalde duur, waarin de noodzaak is aangegeven en een belangenafweging is gemaakt. Het structureel vaker dan tweemaal per maand visiteren van klager, levert naar het oordeel van de beroepscommissie 
– in afwijking van voornoemde jurisprudentie van de beroepscommissie – onder deze omstandigheden een gerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 van het EVRM op en is in dit geval niet in strijd met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het handelen van de directeur is daarmee niet als onredelijk en onbillijk aan te merken. Dat bij klager kennelijk geen gebruik wordt gemaakt van alternatieven om hem steekproefsgewijs, dus willekeurig en zonder vast patroon te selecteren, maakt dit niet anders, mede gelet op de mogelijkheid dat bij het aanhouden van de frequentiegrens daarop geanticipeerd zou kunnen worden. 

Alhoewel de beroepscommissie begrijpt dat de visitaties door klager als vernederend worden ervaren, kan evenmin worden gesproken van strijd met artikel 3 van het EVRM. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 14 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr.dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven