Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27684/GA, 7 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:07-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27684/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 7 november 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het langdurig worden ingesloten op cel.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 3 mei 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/60). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager krijgt enkel het minimumaantal uren aan recreatie, sport en luchten aangeboden. De overige uren zijn bestemd voor de arbeid, maar arbeid krijgt klager niet aangeboden. Klager zit soms wel tot 21 à 22 uur per dag ingesloten op cel. Dat is niet humaan en niet goed voor de gezondheid. Zo is klagers zicht erop achteruitgegaan en heeft hij schouderklachten.

De beroepscommissie heeft al eerder haar zorgen geuit over het stelselmatig insluiten van gedetineerden tijdens de voor de arbeid bestemde uren. Klager wordt niet gecompenseerd voor de voor de arbeid bestemde uren. In RSJ 14 december 2015, 15/2380/GA en 15/2574/GA, heeft de beroepscommissie overwogen dat het uitgangspunt dat gedetineerden die structureel niet aan de arbeid kunnen deelnemen niet worden ingesloten, ook geldt voor gedetineerden in een individueel regime. De directeur heeft in elk geval de inspanningsverplichting om gedetineerden die structureel niet aan de arbeid kunnen deelnemen niet alleen in staat te stellen zich gedurende de arbeidsuren buiten hun verblijfsruimte op te houden, maar ook om hen in deze periode zoveel mogelijk een vervangend programma aan te bieden, anders dan dat zij zichzelf op de arbeidszaal moeten bezighouden. In RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA, heeft de beroepscommissie overwogen dat als buiten de schuld van de gedetineerde om tijdelijk geen arbeid beschikbaar is, vervangende gemeenschappelijke activiteiten kunnen worden aangeboden. Als de arbeid structureel uitvalt, moet de directeur naar alternatieven zoeken en is het niet redelijk een gedetineerde in te sluiten tijdens de voor de arbeid bestemde uren.

 

Standpunt van de directeur

Tot kort voor klagers beklag volgde klager het dagprogramma van zowel groep 1 als groep 2. Inmiddels is de samenstelling van de afdeling van dien aard dat het niet meer mogelijk is om een dubbel dagprogramma aan te bieden. Gedetineerden die op klagers afdeling verblijven, krijgen het eigenlijke dagprogramma aangeboden dat voldoet aan de wettelijke vereisten.

Klagers verwijzing naar RSJ 14 december 2015, 15/2380/GA en 15/2574/GA, en RSJ 27 maart 2013, 12/3885/GA, slaagt niet. In de eerste uitspraak ging het om een gedetineerde die structureel niet aan de arbeid kon deelnemen. Klager is niet structureel arbeidsongeschikt verklaard. In de tweede uitspraak ging het om het feit dat als arbeid structureel uitvalt, een gedetineerde niet mag worden ingesloten. In klagers geval is geen sprake van structurele uitval van de arbeid. De aard van klagers detentie verzet zich tegen het aanbieden van arbeid. Klager wordt gecompenseerd met zes uur extra aan recreatie. Daarnaast wordt het arbeidsloon voor 100% doorbetaald.

In het in de beklagprocedure overgelegde dagprogramma (op even en oneven weekbasis) staat een aantal programmaonderdelen niet vermeld. Het betreffen geestelijke verzorging, familiebezoek en onderwijs. Er kan een opleiding worden gevolgd voor zover deze zich verdraagt met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. Indien klager een opleiding wil volgen, kan hij dit bespreekbaar maken met de afdeling Onderwijs door middel van het indienen van een sprekersbriefje.

 

3. De beoordeling

Klagers beklag heeft betrekking op het langdurig worden ingesloten op cel, als gevolg van het aangeboden dagprogramma. Klager verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Aan klager wordt een programma van 21 uur per week aangeboden. Op grond van artikel 2.1 van de huisregels van de EBI van de PI Vught (hierna: de huisregels) verblijft de gedetineerde behoudens de activiteiten en overige programmaonderdelen genoemd in hoofdstuk 3 en de verzorgingsmomenten genoemd in hoofdstuk 4 van de huisregels, in zijn verblijfsruimte. Gelet op het voorgaande ziet het beklag naar het oordeel van de beroepscommissie op een algemene regel. Tegen een algemene regel staat in beginsel geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. De beroepscommissie overweegt daarover als volgt.

De Minister voor Rechtsbescherming heeft de EBI aangewezen als een inrichting met een individueel regime. Artikel 21 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat een gedetineerde die in een individueel regime is geplaatst in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel te nemen, waarbij de directeur de mate bepaalt waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen. In tegenstelling tot het gemeenschapsregime (artikel 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm)), is voor het individueel regime in de wet niet specifiek geregeld hoeveel uur het dagprogramma minimaal dient te bevatten en hoeveel uren tenminste aan bepaalde activiteiten moeten worden besteed. Dat betekent dat, voor de beantwoording van de vraag of het aantal uur dat klager werd ingesloten in strijd is met hogere wet- of regelgeving, het aan klager aangeboden dagprogramma moet worden getoetst aan de wettelijke normen die zijn neergelegd in de Pbw als zodanig. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat het aan klager aangeboden dagprogramma niet voldeed aan de wettelijke normen zoals neergelegd in de Pbw.

Met betrekking tot klagers stelling dat het gemis aan arbeid dient te worden gecompenseerd met andere activiteiten, overweegt de beroepscommissie in het verlengde van het voorgaande dat met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 het recht op arbeid (en de plicht om arbeid te verrichten), is komen te vervallen. De directeur heeft beslist om klager geen arbeid aan te bieden. Die beslissing is in dit beroep verder niet aan de orde. Uit de wet of de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de directeur is gehouden om een gedetineerde die in een individueel regime verblijft, vervangende activiteiten aan te bieden als er geen arbeid wordt of kan worden aangeboden. Dat kan in bepaalde gevallen voor de directeur binnen het gemeenschapsregime ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Pm anders komen te liggen (zie RSJ 5 juni 2023, 23/31414/GA). Naar het oordeel van de beroepscommissie was de directeur in klagers geval dan ook niet gehouden om vervangende activiteiten (voor een onbepaald aantal uur  arbeid) aan te bieden, zodat klager ook niet voor een onbepaald aantal uur meer had moeten worden uitgesloten. 

Gelet op het voorgaande was het insluiten van klager als hij niet deelnam aan het dagprogramma (waaronder de in de huisregels genoemde verzorgingsmomenten) niet in strijd met hogere wet- of regelgeving en is klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 7 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven