Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36348/GV, 8 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36348/GV

    

           

Betreft  [klager]

Datum  8 november 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 september 2023 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Het ‘advies’ van de inrichtingsarts is in het geheel niet onderbouwd. De inrichtingsarts heeft de vraag of de zorg ook kan worden geboden in de inrichting, enkel beantwoord met ‘ja’. Gezien de zorgwekkende toestand van klager en het gemotiveerde verzoek is dit onbegrijpelijk. De inrichtingsarts geeft op geen enkele wijze aan waar de zorg voor klager uit zou bestaan en op geen enkele wijze wordt door de inrichting uiteengezet op welke manier voor klager wordt gezorgd. De directeur heeft haar advies enkel gebaseerd op het antwoord van de inrichtingsarts, zonder enige navraag te doen op de afdeling, door te vragen op welke manier de medische dienst aandacht heeft voor klagers problematiek. Ook is nagelaten informatie op te vragen uit het ziekenhuis.

Het is bij iedereen in de inrichting bekend dat klager een hartinfarct heeft gehad. Hij krijgt dagelijks zijn medicatie, maar daar blijft het bij. Ondanks dat klager zou moeten starten met revalideren, hoort hij vanuit de medische dienst niets. Klager voelt zich machteloos en hem wordt de kans ontnomen om de juiste zorg te ontvangen. Hij wil alleen een kans om te revalideren en om de gebeurtenis te kunnen verwerken. Daarbij komt dat klager op 5 augustus 2023 en 15 en 17 oktober 2023 met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. Klager is na 15 en 17 oktober 2023 nog steeds niet gezien door een (huis)arts in/uit de inrichting.
 

Standpunt van verweerder

Het is aan klager om aannemelijk te maken dat zijn medische situatie dusdanig is, dat het noodzakelijk is dat hij hiervoor buiten de inrichting wordt behandeld. Klager heeft in zijn verzoek enkel gesteld dat hij gezond voedsel tot zich moet nemen, dat hij op tijd zijn medicatie moet krijgen, dat hij veel moet bewegen en sporten en dat hij voldoende rust moet nemen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat voorgaande doelen niet, althans onvoldoende, in de inrichting kunnen worden verwezenlijkt.

Voorts is het voor het beantwoorden van de vraag of strafonderbreking op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geïndiceerd is, slechts van belang of de inrichtingsarts bevestigt dat de medische situatie van de gedetineerde in de weg staat aan de voortzetting van de detentie. In dit geval heeft de inrichtingsarts bij herhaling aangegeven dat dit niet het geval is. Gezien het medisch beroepsgeheim kon en mocht de inrichtingsarts niet nader ingaan op de details rondom het zorgtraject. Indien klager vragen heeft over de concrete invulling van dit zorgtraject, kan hij zich persoonlijk wenden tot de betreffende inrichtingsarts of kan hij zijn vragen stellen aan het overige personeel van de medische dienst.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 21 februari 2019 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek, wegens gekwalificeerde doodslag. Volgens klagers registratiekaart is (het resterende gedeelte van) deze straf op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties overgedragen aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, met aftrek, te ondergaan, wegens een woningoverval. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 6 november 2029.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, vanwege het ontbreken van de juiste zorg nadat hij getroffen is door een hartinfarct. Het is volgens klager onmogelijk gebleken om in detentie aan de gestelde doelen te werken, zoals het veelvuldig bewegen, het op vaste tijdstippen medicatie krijgen, het krijgen van rust en begeleiding/behandeling door een fysiotherapeut om te revalideren.

De beroepscommissie is van oordeel dat hetgeen klager naar voren heeft gebracht onvoldoende is om te kunnen concluderen dat sprake is van dringende redenen van lichamelijke of psychische aard die aan de voortzetting van zijn detentie in de weg staan. Uit de stukken volgt dat de casemanager contact heeft opgenomen met de medische dienst. Hoewel de inrichtingsarts in eerste instantie heeft aangegeven dat er contact moest worden opgenomen met de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering, heeft de medisch adviseur aan de casemanager te kennen gegeven dat de inrichtingsarts enkel hoeft aan te geven of de benodigde zorg binnen detentie geleverd kan worden. De inrichtingsarts heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

Hoewel het antwoord van de inrichtingsarts een nadere toelichting mist, heeft verweerder hieruit, naar het oordeel van de beroepscommissie, in redelijkheid mogen afleiden dat er geen sprake is van redenen die aan voortzetting van de detentie in de weg staan. De inrichtingsarts moet immers geacht worden op adequate wijze aan te kunnen geven of de zorg in de inrichting al dan niet kan worden geleverd. Uit de stukken blijkt ook dat klager contact heeft met de medische dienst. Bovendien heeft klager niet met (medische) stukken onderbouwd dat zijn detentie in de weg staat aan goed herstel.

Als klager meent dat de zorg die in de inrichting kan en moet worden verleend, niet (goed) zou worden verleend, dan kan hij daartegen een (medische) klacht indienen op grond van artikel 71b en verder van de Penitentiaire beginselenwet. Dat punt kan in dit beroep echter niet aan de orde komen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 8 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven