Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36660/GV, 3 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36660/GV

    

           

Betreft  [klager]

Datum  3 november 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 oktober 2023 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. F.M.H. van Mullekom, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn partner te kunnen verzorgen die een lichte beroerte heeft gehad, en om zijn partner en hun kinderen te ondersteunen. Vanuit privacyoverwegingen hebben klager en zijn partner ervoor gekozen om het formulier van de Individuele Medische Advisering (IMA) niet in te vullen. Uit de medische verklaring van het ziekenhuis waar klagers partner heeft verbleven, volgt de ernst van de situatie en de noodzaak voor klager om zijn partner te ondersteunen echter voldoende duidelijk.

Dat klager nog maar kort is gedetineerd klopt niet en doet bovendien niet ter zake bij de beoordeling van de aanvraag die klager heeft gedaan. Verweerder heeft daarnaast het standpunt dat de reclassering de risico’s niet kan inschatten, en dat klager volgens de politie contact zou kunnen opnemen met een voortvluchtige medeverdachte, niet onderbouwd. Als er risico’s zijn, dan kunnen deze voldoende worden ingeperkt door middel van elektronisch toezicht en een contactverband met de genoemde medeverdachte.
 

Standpunt van verweerder

De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking is niet vast komen te staan. Het is niet duidelijk of aan klager strafonderbreking moet worden verleend op medische gronden, omdat het onderzoek van de medisch adviseur bij de afdeling IMA niet heeft plaatsgevonden. Klager en zijn partner wilden vanwege privacyoverwegingen de zogeheten ‘IMA-toestemmings-verklaring’ niet invullen. De medisch adviseur is echter de aangewezen, onafhankelijke autoriteit die dergelijke onderzoeken uitvoert en onderbouwde adviezen uitbrengt aan verweerder. De schriftelijke verklaringen van klager en zijn partner kunnen hieraan niet gelijk worden gesteld. In de stukken van het ziekenhuis wordt alleen de medische situatie van klagers partner uiteengezet.

Subsidiair heeft klager niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat er geen andere personen in zijn eigen netwerk of dat van zijn partner beschikbaar zijn die het gezin (tijdelijk) kunnen ondersteunen. 

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 8 maart 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 25 januari 2027.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner. Op grond van artikel 22, tweede lid, van de Regeling, dat hier van overeenkomstige toepassing is, kan strafonderbreking slechts worden verleend in verband met de lichamelijke of geestelijke gesteldheid van een relatie, indien de desbetreffende toestand door een arts is bevestigd.
 

Het verzoek van klager

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij zijn partner wil verzorgen en omdat hij zijn partner en hun drie kinderen wil ondersteunen. Zijn partner heeft tot en met 19 september 2023 in het ziekenhuis gelegen vanwege een lichte beroerte en is nu aan het revalideren. Klager schrijft dat zijn partner moeite heeft met spraak, beweging en geheugen, waardoor zij hem niet in de inrichting kan bezoeken en de zorg voor hun kinderen niet kan dragen. De strafonderbreking is volgens klager ook bedoeld om voor de komende periode praktische zorg en hulp voor zijn partner en hun kinderen te organiseren.

Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking niet is vastgesteld en omdat er risico’s aanwezig zijn.
 

Het oordeel van de beroepscommissie

Vastgesteld kan worden dat klagers partner een lichte beroerte heeft gehad. Uit de door de raadsman overgelegde stukken volgt dat zij op dit moment een poliklinische revalidatie ondergaat, maar haar verdere lichamelijke gesteldheid (onder andere ten aanzien van haar dagelijkse functioneren), is niet door een arts bevestigd. Het is in gevallen als deze dan nodig dat de medisch adviseur bij de afdeling IMA zich buigt over de vraag of de medische toestand van klagers partner ervoor zorgt dat het verlenen van strafonderbreking aan klager aangewezen is, om vervolgens verweerder hierover te adviseren. De medisch adviseur kon dit advies echter niet uitbrengen, omdat hij zonder toestemming van klager en zijn partner geen kennis kan nemen van haar medische situatie. Als gevolg hiervan is het – hoewel het begrijpelijk is dat klager dit als echtgenoot en vader wil doen – ook niet aannemelijk geworden dat alleen klager de benodigde zorg voor zijn partner en zijn gezin op zich kan nemen, in plaats van andere personen in zijn omgeving.

Op grond van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende aannemelijk is geworden. (Alleen al) om deze reden kan de afwijzing van klagers verzoek, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven