Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35768/GV, 3 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/35768/GV

    

           

Betreft  [klaagster]

Datum  3 november 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 22 augustus 2023 klaagsters verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klaagsters raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden. Zij heeft hierbij, anders dan verweerder in de bestreden beslissing noemt, concrete doelen gesteld die zien op prangende persoonlijke belangen. Klaagster verzoekt om haar in ieder geval een strafonderbreking van één maand te gunnen, zodat zij thuis orde op zaken kan stellen.

Klaagster is, in de eerste plaats, als moeder de enige persoon die haar zoon kan bewegen om weer in behandeling te gaan bij een (jeugd)psycholoog. Haar zoon luistert naar niemand anders.

Ten tweede kan het verlenen van strafonderbreking voorkomen dat haar kinderen geen woning meer hebben en op straat komen te staan. Omdat klaagster is gedetineerd, is haar ‘Participatiewet-uitkering’ stopgezet. Als gevolg hiervan kan de bewindvoerder de vaste lasten, waaronder de huur van haar woning, niet meer betalen. De gemeente zal waarschijnlijk de door de bewindvoerder gevraagde bijzondere bijstand goedkeuren voor een maximale periode van zes maanden. Uit de bijgevoegde brief volgt echter dat het bewindvoeringstraject na deze periode zal worden beëindigd.

Door middel van het verlenen van strafonderbreking voor de duur van drie maanden zal de uitkering van klaagster herleven en zal de bewindvoerder weer betalingen kunnen verrichten. Daardoor zal de woning (langer) behouden kunnen blijven en kan klaagster ondertussen, al dan niet met haar bewindvoerder en de gemeente, een gepaste regeling treffen of een andere oplossing zoeken. Klaagster kan dit dus niet vanuit detentie regelen.
 

Standpunt van verweerder

Klaagster is op 11 februari 2021 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf en had, op grond daarvan, redelijkerwijs rekening kunnen/moeten houden met het feit dat zij op termijn langdurig gedetineerd zou raken. Ze had tijdig adequate maatregelen kunnen treffen ter zake van haar financiële woonlasten alsook de zorg over en het toezicht op haar kinderen. Dat klaagster dit heeft nagelaten, kan achteraf bezien niet leiden tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf tijdelijk moet worden opgeschort.

Klaagster stelt dat strafonderbreking nodig is in verband met de situatie van twee van haar kinderen (haar zoon heeft zich na een politie-inval in mei 2023 van de buitenwereld afgesloten en een andere zoon kampt met problematiek waarvoor hij benodigde hulpverlening afhoudt). De ernst van deze situatie is op basis van de bijgevoegde stukken onvoldoende aannemelijk geworden. Los daarvan is evenmin aannemelijk geworden dat strafonderbreking noodzakelijk is om de thuissituatie te verbeteren. Niet is gebleken dat een andere vorm van verlof, zoals een kortdurend re-integratieverlof of een incidenteel verlof, niet volstaat. Het is ook niet vast komen te staan dat de kinderen in ernstige psychische nood verkeren. Daarnaast kan klaagster vanuit detentie haar kinderen, indien nodig, aanmoedigen en ondersteunen. Hierbij geldt in het algemeen dat het niet kunnen zorgen voor kinderen op de manier waarop dit gebeurde voorafgaand aan de detentie, inherent is aan een detentie. In dit geval speelt ook mee dat klaagster op 21 september 2023 naar de Penitentiaire Inrichting Nieuwersluis is overgeplaatst, zodat haar kinderen haar gemakkelijker kunnen bezoeken.

Verder is niet gesteld of gebleken dat de kinderen van klaagster, waarvan er op dit moment drie meerderjarig zijn, niet in staat zijn om de woonlasten (gezamenlijk) te betalen. Dit kan via hun eigen inkomen, al dan niet in de vorm van een uitkering, en/of via toeslagen. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat een strafonderbreking voorkomt dat klaagster na drie maanden alsnog haar woning verliest. Een strafonderbreking zal dan van weinig toegevoegde waarde zijn.

Met betrekking tot wat klaagster stelt over de psychische problemen die zij ervaart tijdens haar verblijf in detentie, geldt dat niet is gebleken dat deze problemen in de weg staan aan de voortzetting van haar detentie. In de inrichting ontvangt klaagster diverse hulp.

 

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 12 maart 2023 gedetineerd. Ze ondergaat een gevangenisstraf van

27 maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop klaagster (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 20 juli 2024.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, omdat het steeds slechter gaat met haar kinderen en zij hun de benodigde zorg wil geven. Daarnaast dreigt zij haar woning binnenkort te verliezen. Verder schrijft klaagster dat zij in verband met deze situatie ernstige psychische klachten heeft, maar de beroepscommissie begrijpt dat deze klachten niet de reden zijn van het verzoek om strafonderbreking. In tegenstelling tot wat verweerder in beroep stelt, acht de beroepscommissie strafonderbreking, gelet op de aanvraag van klaagster, op zich een passende verlofvorm.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij begrip heeft voor de situatie waarin klaagster zich bevindt. Het is invoelbaar dat de detentie van klaagster ook haar zes, deels jonge kinderen zwaar valt en dat de afwezigheid van klaagster zijn weerslag heeft op hun leven. In het dossier leest de beroepscommissie echter dat (een van) de oudste kinderen nu de zorg voor hun drie minderjarige broers/zussen op zich hebben genomen. Verder is het gezin bij het sociale wijkteam in beeld. Naar het oordeel van de beroepscommissie zorgen deze omstandigheden ervoor dat op dit punt de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking, zoals bedoeld in de Regeling, onvoldoende aannemelijk is geworden.

De beroepscommissie is daarnaast van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van strafonderbreking aan klaagster evenmin noodzakelijk is ten behoeve van het behouden van haar woning (op de manier die zij voorstaat). Dat klaagster haar woning dreigt te verliezen, vindt zijn oorzaak in het feit dat zij vanwege haar detentie geen aanspraak meer heeft op de bijstandsuitkering die zij eerder ontving. Dat klaagster hiermee rekening had moeten houden, zoals verweerder stelt, acht de beroepscommissie in dit geval onvoldoende relevant, aangezien klaagster onder bewind staat. Uit het reclasseringsadvies (17 mei 2023) en de brief van haar bewindvoerder (6 juli 2023) volgt dat de bewindvoerder op initiatief van de reclassering bijzondere bijstand heeft aangevraagd. De gemeente kan de bijzondere bijstand voor de duur van zes maanden toekennen. Niet is gebleken dat de gemeente de bijzondere bijstand heeft afgewezen.

Het is de beroepscommissie voorts niet duidelijk welke (andere) ‘‘gepaste regeling’’ of ‘‘andere oplossing’’ klaagster wil treffen of zoeken, die zij niet (via haar bewindvoerder) vanuit detentie kan realiseren. Hierbij merkt de beroepscommissie op dat het probleem waar klaagster nu voor staat, zich opnieuw zou voordoen als zij na het verlenen van strafonderbreking weer gedetineerd raakt, terwijl de einddatum van haar detentie dan is opgeschoven. Daarnaast is niet gebleken dat alleen klaagster kan voorzien in het betalen van de woonlasten. Of (een van) klaagsters meerderjarige kinderen hieraan kunnen bijdragen in de vorm van eigen inkomen of een bijstandsuitkering (onder de kostendelersnorm/jongerennorm), is niet bekend.

In het licht van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven