Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33616/GA, 25 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer          23/33616/GA

    

           

Betreft  [klager]

Datum  25 oktober 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen (zo begrijpt de beroepscommissie):

(VU 2023/165)

a.  de weigeringen van 6 en 20 januari 2023 tot verzending van brieven aan H. T.;

b.  de weigering van 9 januari 2023 tot uitreiking van een brief van M. B. aan klager;

c.  het op 10 januari 2023 opnieuw weigeren tot verzending van een brief aan H. T.;

d.  de weigering van 12 januari 2023 tot uitreiking van twee brieven van klagers kinderen aan klager;

(VU 2023/166)

e.  de weigering van 16 januari 2023 tot verzending van een brief van klager aan L. D.;

f.   het op 17 januari 2023 opnieuw weigeren tot verzending van een brief aan H. T.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 21 april 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) en de landsadvocaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft herhaaldelijk geklaagd over beslissingen tot weigering van verzending en uitreiking van brieven en het uitblijven van dergelijke beslissingen. Er is een patroon zichtbaar van het opzettelijk beperken en bemoeilijken van klagers briefcontact met personen buiten de inrichting, terwijl de feitelijke - of wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Hierdoor kunnen de directeur, diens medewerkers en andere rapporterende of adviserende instanties (zoals het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) en het Openbaar Ministerie) er niet voorshands op worden vertrouwd volledig juist, eerlijk en integer te handelen. Er zijn ernstige vermoedens dat door de inrichting inbreuk wordt gemaakt op het recht om brieven per post te verzenden en ontvangen als bedoeld in artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Uitgaande van opzet raakt deze handelswijze de kern van de Pbw en het detentierecht.

Door de directeur is besloten om de brieven van gedetineerde M. B. en klagers kinderen niet aan klager uit te reiken. Klager verzoekt de beroepscommissie van de inhoud van deze brieven kennis te nemen, omdat enkel dan sprake is van een fair trial als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De huidige jurisprudentielijn dat een beklag- en beroepsrechter geen kennis hoeft te nemen van een brondocument, terwijl de GRIP-rapporten die daarover rapporteren wel door de directeur worden gebruikt om – in dit geval – te beslissen tot weigering van uitreiking van brieven, levert op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een schending van het beginsel van equality of arms op.

Klager wordt als gedetineerde structureel beperkt in zijn mogelijkheden om aantijgingen van de zijde van de directeur te weerspreken, omdat hij geen bewijsmateriaal kan verzamelen door het maken van foto-, video- of audio-opnamen, geen getuigen kan oproepen en enkel de beschikking heeft over documenten die zijn opgesteld door de directeur. Daarnaast wordt klager als gedetineerde niet gauw geloofd in wat hij naar voren brengt. Gelet hierop heeft klager behoefte aan ondersteunend bewijs voor zijn stellingen. Met broninformatie kan klager de stellingen van de directeur ter discussie stellen en deze stellingen op juistheid en volledigheid controleren. Gelet op klagers bewijsproblematiek mogen aan dit verzoek geen zware eisen worden gesteld.

Klager kan de uitspraak van de beklagcommissie niet volgen voor zover de weigering ziet op de kaart met de tekst “[…]”. Nu klager deze kaart heeft gekregen van de inrichting, is voor hem onbegrijpelijk dat deze zinsnede wordt aangemerkt als codetaal of versluierd taalgebruik. Klager heeft immers geen invloed kunnen uitoefenen op de kaart die aan hem is uitgereikt en de tekst die daarop staat.

De beklagcommissie verwijst ten onrechte naar de uitspraak in VU 2022/1662. Anders dan in die zaak is in de onderhavige zaak geen sprake van een brief met daarin ISBN-nummers of cijferreeksen. In de onderhavige brief wordt slechts melding gemaakt van de weigering van de uitreiking van de brief behorend bij voornoemd beklagkenmerk, zonder dat klager in zijn brief een cijferreeks heeft opgenomen. Door de directeur is ten onrechte tot weigering van verzending besloten.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen en de directeur te bevelen om opnieuw te beslissen over de verzending of uitreiking van de poststukken.
 

Standpunt van de directeur

De verwijten van klager richting de directeur geven geen aanleiding tot kennisneming van de brieven waarvan de uitreiking aan klager wordt geweigerd. Dit is evenmin om andere redenen nodig. Op basis van de schriftelijke beslissingen en de GRIP-rapporten die daaraan ten grondslag liggen, kan worden beoordeeld of de directeur in redelijkheid tot de bestreden beslissingen heeft kunnen komen. De directeur mag ook uitgaan van deze GRIP-rapporten, waarin telkens duidelijk naar voren wordt gebracht welke bezwaren bestaan tegen de uitreiking van de brieven aan klager. Er is geen sprake van contra-indicaties die maken dat niet van de GRIP-rapporten mag worden uitgegaan. Er is geen sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM. De directeur heeft in de schriftelijke beslissingen aan klager kenbaar gemaakt waarom uitreiking van de poststukken is geweigerd. De GRIP-rapporten waarop die beslissingen zijn gebaseerd, zijn daarbij overgelegd. Op basis daarvan kan en dient de beoordeling plaats te vinden. Als er redenen zijn om aan de inhoud van de beslissing of het GRIP-rapport te twijfelen, of daaruit onvoldoende blijkt dat het noodzakelijk is om uitreiking van de brief te weigeren, kan de directeur worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Daarvan is geen sprake.

Ten aanzien van klager is sprake van een patroon waarbij hij op meerdere manieren heeft geprobeerd heimelijk met de buitenwereld te communiceren. Dat is hem in elk geval gelukt door misbruik te maken van het geprivilegieerde contact met een, en mogelijk zelfs twee, advocaten. Er zijn ook aanwijzingen dat hij het reguliere contact heeft misbruikt voor het doorgeven van boodschappen. De directeur kan dan ook weigeren brieven te verzenden waarin klager aan de haal gaat met de zinsnede "[…]" en deze op een cryptische wijze gebruikt, of nadrukkelijk verzoekt hem de ISBN's te sturen die in een brief stonden die eerder was geweigerd omdat met die ISBN's mogelijk codes zouden worden doorgegeven. Uit het strafrechtelijk onderzoek […] is gebleken dat klager ook in zijn heimelijke correspondentie met Y. T. titels van boeken en bijbehorende ISBN's heeft doorgegeven.

 

3. De beoordeling

Omvang van het beroep ten aanzien van beklag a.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie beklag a. formeel gegrond heeft verklaard en aan klager een tegemoetkoming heeft toegekend van €7,50, omdat de termijn waarin is besloten om de brief van 7 december 2022 niet te verzenden zonder motivering onredelijk lang is. De beroepscommissie begrijpt dat klagers beroep ten aanzien van dit beklag is gericht tegen de inhoudelijke ongegrondverklaring.
 

Beklagen a., c. en f.

De beroepscommissie ziet aanleiding om deze klachten tezamen te bespreken, nu deze klachten zien op de herhaaldelijke weigering tot verzending van brieven van klager aan H. T.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 7 december 2022 een kaart (met daarop de tekst: "[…]") heeft aangeboden ter verzending aan H. T. Deze kaart is op 7 december 2022 voorgelegd aan het GRIP. Op 5 januari 2023 heeft het GRIP geadviseerd deze kaart niet te versturen omdat daarin de woorden "[…]" voorkomen en er nog onderzoek wordt gedaan naar deze passage. Op 20 januari 2022 heeft de directeur aan klager een schriftelijke mededeling uitgereikt waarin wordt besloten de verzending van de brief te weigeren. In de tussentijd, te weten op 26 december 2022, heeft klager opnieuw een brief aangeboden ter verzending aan H. T. (gedateerd op 27 december 2022) met daarin (opnieuw) de woorden "[…]". De directeur heeft deze brief op 28 december 2022 voorgelegd aan het GRIP. Op 5 januari 2023 heeft het GRIP hierover geadviseerd. Op 6 januari 2023 heeft de directeur aan klager een schriftelijke mededeling uitgereikt waarin wordt besloten de verzending van de brief te weigeren. Naar aanleiding van de bestreden beslissing van 6 januari 2023 heeft klager zijn brief aangepast en diezelfde dag opnieuw ter verzending aangeboden. Op 10 januari 2023 ontving klager opnieuw een schriftelijke mededeling van de directeur waarin de verzending van zijn brief wordt geweigerd vanwege de woorden "[…]". Klager heeft de brief vervolgens opnieuw ter verzending aangeboden, waarna hij op 17 januari 2023 een schriftelijke mededeling ontving met daarin de mededeling dat "[…]" moet worden weggestreept.
 

De beroepscommissie overweegt als volgt.

Uit het verweerschrift volgt dat klager in zijn brief van 26 december 2022 de volgende passage heeft opgenomen: "[…]"

Uit de GRIP-rapporten, die de directeur aan zijn beslissingen ten grondslag heeft gelegd, volgt dat bezwaar tegen delen van deze passage is geuit, omdat sprake is van versluierd taalgebruik, onderzoek naar bepaalde woorden nog loopt en het Openbaar Ministerie het vermoeden heeft dat contact moet worden gelegd met een persoon die cryptisch wordt omschreven. Alhoewel de beroepscommissie begrijpt dat het voor klager verwarrend kan zijn geweest dat hij zijn brief op grond van een passage die van meet af aan bekend was tweemaal heeft moeten aanpassen, mocht de directeur afgaan op de informatie die hem door het GRIP werd verschaft. Gelet hierop kon de directeur de verzending van de brieven weigeren op grond van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen. De beslissingen van de directeur hiertoe kunnen naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
 

Beklag b.

De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken in het dossier voldoende voorgelicht. Daarom zal zij het namens klager gedane verzoek om kennis te nemen van de inhoud van de onderliggende brief afwijzen.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag b. terecht ongegrond heeft verklaard. De beroepscommissie overweegt daartoe dat het GRIP op 9 januari 2023 heeft gerapporteerd dat de wijze waarop de brief van B. aan klager is opgesteld, teksten bevat die bedoeld kunnen zijn om versluierde berichten over te brengen. De directeur heeft de uitreiking van de brief vervolgens op 9 januari 2023 geweigerd omdat dit de orde en de veiligheid in de Extra Beveiligde Inrichting (waar klager verblijft) of de andere inrichtingen in gevaar kan brengen, ter voorkoming van strafbare feiten en daarmee ter bescherming van de openbare orde. Gelet op het voorgaande heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen tot weigering van de uitreiking van deze brief aan klager. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.
 

Beklag d.

De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken in het dossier voldoende voorgelicht. Daarom zal zij het namens klager gedane verzoek om kennis te nemen van de inhoud van de onderliggende brief afwijzen.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie de klacht ten aanzien van de weigering tot uitreiking van brieven van klagers kinderen aan klager terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.
 

Beklag e.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie de klacht inzake de bestreden beslissing van weigering tot verzending van een brief van klager aan L. D. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a., b., c. en f. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Deze uitspraak is op 25 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

            voorzitter

 

 

Naar boven