Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34844/GA, 4 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:04-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34844/GA

            
Betreft    [Klager]
Datum    4 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

 

1. De procedure


Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag van een urinecontrole, ingaande op 31 maart 2023 (IJ-2023-331);
b.    de beslissing van 31 maart 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma (IJ-2023-332).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 12 juli 2023 de klachten ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. A. Knol, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 28 september 2023 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Mr. L.M. Uljee, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag onder a.
Wegens een formeel gebrek kan klager zich niet verenigen met de aan hem opgelegde disciplinaire straf. Klager is op 30 maart 2023 om 15:00 uur een schriftelijk verslag aangezegd. Op 31 maart 2023 om 15:30 uur is hij gehoord door de directeur, waarna de bestreden disciplinaire straf is opgelegd. Dit betreft aldus een termijnoverschrijding van een half uur. De directeur stelt dat er geen gelegenheid was om klager eerder te horen, omdat hij op transport was die dag tussen 11:00 en 15:00 uur. Het klopt dat klager op transport was, maar hij was al rond 14:00 uur weer terug in de inrichting. Transport is verder in de systemen bekend, zodat de directeur had moeten weten dat klager de volgende dag op transport zou gaan en de keuze had moeten maken om hem ofwel op 30 maart 2023 te horen of vóór vertrek op transport op 31 maart 2023. Er was voldoende gelegenheid om klager op 30 maart 2023 te horen; op 30 maart 2023 zijn er namelijk wel schriftelijke verslagen van andere gedetineerden afgehandeld. De directeur zou klager toen hebben gezocht, maar kon hem niet vinden. Klager bevond zich in de cel naast zijn eigen cel, een plek waar hij niet moeilijk te vinden zou moeten zijn geweest. Er waren voor de directeur aldus genoeg mogelijkheden om naar aanleiding van het schriftelijk verslag klager tijdig te horen en een beslissing te nemen. Er zijn daarom geen bijzondere feiten en omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

De beklagcommissie heeft mondeling toegelicht dat zij voornoemd formeel gebrek buiten beschouwing laat bij de beoordeling, omdat het beklag – dat destijds door een andere advocaat was ingediend – zag op de schending van het recht op een bevestigingsonderzoek. Tussen klager en zijn voormalig advocaat is echter sprake geweest van een misverstand over de reden van het beklag. Dat vindt steun in de stukken, nu klager bij het hoorgesprek heeft aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de disciplinaire straf omdat de directeur hem te laat heeft gehoord. 

Beklag onder b.
De disciplinaire straf, die ten grondslag is gelegd aan de degradatiebeslissing, had niet opgelegd mogen worden, nu deze in strijd is genomen met artikel 50, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beslissing had dan ook vernietigd moeten worden door de beklagcommissie. Uitgaande van deze vernietiging, vervalt de grondslag voor de degradatiebeslissing. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

 

3. De beoordeling

Omvang van de klachten
Hoewel klagers voormalig raadsman eerst te kennen had gegeven dat de reden voor de klachten – te weten de oplegging van een disciplinaire straf vanwege een positieve uitslag van een urinecontrole en naar aanleiding daarvan de degradatie naar het basisprogramma – verband hield met een schending van de procedure zoals neergelegd in de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen, heeft klagers raadsvrouw ter beklagzitting gerectificeerd, en ter zitting bij de beroepscommissie bevestigd, dat de klachten (nog) enkel betrekking hebben op de procedure rondom het opleggen van de disciplinaire straf, namelijk de niet-tijdige afhandeling van het schriftelijk verslag (waardoor klager te laat is gehoord), zodat de disciplinaire straf niet aan klager had mogen worden opgelegd en klager dientengevolge niet had mogen worden gedegradeerd. De beroepscommissie zal haar beoordeling dan ook hiertoe beperken.

Beklag onder a. 
In de memorie van toelichting bij de Pbw staat dat tegen een schending van het hoorrecht geen afzonderlijk beklag openstaat. Een dergelijke schending kan er wel toe leiden dat het beklag tegen de beslissing waaromtrent betrokkene vooraf had moeten worden gehoord door de beklag- of beroepscommissie gegrond wordt geacht (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 71). 

De beroepscommissie merkt op dat het recht op horen voor de gedetineerde, ook wel de hoorplicht van de directeur genoemd, een van de belangrijkste vormvereisten is. De beroepscommissie toetst in dat kader ambtshalve of is voldaan aan de hoorplicht als bedoeld in artikel 57 van de Pbw. Uit de memorie van toelichting bij de Pbw, zoals hierboven weergegeven, leidt de beroepscommissie af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest afzonderlijk beklag open te stellen tegen een (of meer) vormverzuim(en), zoals in dit geval de niet-tijdige afhandeling van het schriftelijk verslag. Over het niet voldoen aan eventuele vormvereisten kan worden geklaagd als de gedetineerde het inhoudelijk niet eens is met de beslissing die is genomen (vergelijk RSJ 16 februari 2024, 21/22388/GA, 21/22389/GA, 21/22390/GA en 21/22391/GA). 

Nu het beklag enkel is gericht tegen een vormverzuim bij het opleggen van de disciplinaire straf en klager zich inhoudelijk kan verenigen met (de grondslag voor) de disciplinaire straf, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Beklag onder b. 
De stellingen die ter onderbouwing van het beroep van klager zijn aangedragen kunnen niet (meer) slagen vanwege het oordeel van de beroepscommissie in het beklag onder a. Vast staat dat klager heeft geblowd en daarmee ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beklagcommissie beklag b. terecht ongegrond heeft verklaard en zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren. 

 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder a. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 4 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven