Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34202/GA, 22 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    23/34202/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 28 februari 2023 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 26 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (A-2023-121). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft namens klager […], juridisch medewerkster en (gemachtigd) waarneemster van klagers raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, en […], toegevoegd managementlid bij de PI Arnhem, en […], stagiaire bij de PI Arnhem, gehoord op de zitting van 20 september 2023 in de PI Lelystad. 
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Ter zitting is het de beroepscommissie gebleken dat klager heeft geweigerd een afstandsverklaring te tekenen. Klagers gemachtigde heeft toegelicht dat klager telefonisch heeft aangegeven dat hij niet is opgehaald voor vervoer door de Dienst Vervoer en Ondersteuning, maar dat de behandeling van zijn zaak buiten zijn aanwezigheid kan geschieden. 
Als secretaris was ter zitting aanwezig mr. S.F.J.H. Niederer. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Uit de beslissing dient duidelijk te volgen welke belangen op welke wijze zijn afgewogen. Een verwijzing naar een andere medewerker of een ander document voor de onderbouwing van de beslissing is ontoereikend. Pas in het verweerschrift is inzichtelijk gemaakt welke gedragingen tot de beslissing van de directeur hebben geleid en welk gedrag dient te worden verbeterd. Hiermee heeft de directeur niet voldaan aan het vereiste binnen zes weken te beslissen over het al dan niet promoveren van klager en aan het vereiste van een schriftelijke en gemotiveerde beslissing. 

Klager toont voldoende motivatie en inzet ten aanzien van zijn re-integratie. Klager heeft onder andere een woning geregeld, een betalingsregeling voor zijn schulden afgesproken en meerdere sessies gehad bij een psycholoog. Tevens is klager gemotiveerd om tijdens zijn fasering aan het werk te gaan en heeft hij meerdere sollicitatiebrieven verstuurd. Ook heeft klager een training voor fitness-assistent en een cursus bijenhouden gevolgd. 

De beoordeling van klagers gedrag als ongewenst op basis van de ordemaatregel die aan klager is opgelegd op 8 februari 2023 is onjuist. Klager heeft vanaf 8 februari 2023 vrijwillig in een afzonderingscel verbleven. Dit blijkt ook uit de ordemaatregel en het schriftelijk verslag. 

Voorts heeft klager altijd voldoende inzet op de arbeid getoond. Vanwege een schouderblessure heeft klager eind februari 2023 verzocht een arts te zien. Pas een week later, op 3 maart 2023, is klager gezien door een arts en heeft de arts een arbeidsongeschiktheidsadvies gegeven. Gedurende deze week was de medische situatie van klager hetzelfde. Ook al was klager op 1 maart 2023, de datum waarop de bestreden beslissing is genomen, officieel nog niet arbeidsongeschikt verklaard, er was medisch gezien wel sprake van eenzelfde situatie op basis waarvan klager twee dagen later arbeidsongeschikt is verklaard. Aldus is sprake van onmacht en niet van onwil. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021 is de plicht om arbeid te verrichten komen te vervallen. Als klager arbeidsongeschikt is kan redelijkerwijs niet worden gesteld dat klager zich niet voldoende inzet voor arbeid.

Ten slotte heeft klager sinds zijn verblijf in de PI Arnhem geen positieve urinecontrole gehad. Uit de beslissing volgt verder niet of sinds de vorige beslissing (twee) urinecontroles zijn afgenomen en wat daarvan de resultaten waren. 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Voorafgaand aan de beslissing tot niet promoveren speelde de aan klager opgelegde disciplinaire straf wegens vondst van contrabande op cel. Die beklagzaak loopt nog. Klagers onschuld is (nog) niet bewezen.

De beslissing tot niet promoveren dateert van 1 maart 2023 en het Detentie- & Re-integratieplan is aan de beslissing gehecht.

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur een gedetineerde op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kan promoveren naar een plusprogramma. De gedetineerde komt in aanmerking voor promotie indien hij gedurende zes weken na aanvang van detentie het in de categorie “re-integratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Volgens vaste jurisprudentie moet bij een beslissing tot niet promoveren een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging worden gemaakt. Daarin moeten het gewenste en ongewenste gedrag tegen elkaar worden afgewogen. Uit de belangenafweging moet vervolgens duidelijk worden waarom het gedrag van de gedetineerde in dit geval tot niet promoveren moet leiden.

Uit de beslissing van 1 maart 2023 om klager niet te promoveren naar het plusprogramma volgt dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als “ongewenst” is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat om te kunnen promoveren van klager het volgende wordt verwacht: twee negatieve urinecontroles, geen rapporten, voldoende inzet op de arbeid en meewerken aan re-integratie. Als “gewenst gedrag” staat vermeld dat klager de benodigde screening/diagnostiek en intake doorloopt. Ten slotte staat in de beslissing opgenomen dat voor een verdere inhoudelijke toelichting op het besluit wordt verwezen naar klagers mentor en het beoordelingsformulier dat onderdeel uitmaakt van klagers detentie- en re-integratieplan.

Naar het oordeel van de beroepscommissie volgt uit het voornoemde artikel 1d, derde lid, van de Regeling, met name de bewoordingen "heeft laten zien" dat de directeur – in beginsel – het gedrag van een gedetineerde gedurende de zes weken voorafgaand aan het nemen van een beslissing tot promoveren of degraderen in de te maken belangenafweging dient te betrekken. 

De bestreden beslissing geen blijk van klagers ongewenste gedrag gedurende de aan deze beslissing voorafgegane periode van zes weken, maar enkel wat van klager wordt verwacht gedurende de (aankomende) periode waarin klager niet wordt gepromoveerd. Het enkel aangeven wat van klager wordt verwacht, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet gelijk worden gesteld aan “ongewenst gedrag”. Eerst in het verweerschrift in de beklagfase wordt als klagers ongewenste gedrag de ordemaatregel in het kader van het weigeren van een plaatsing in een meerpersoonscel en klagers inzet op de arbeid genoemd. Alhoewel nadere informatie en afwegingen naar voren kunnen worden gebracht in de beklag- en beroepsprocedure (zie RSJ 1 mei 2023, 22/25615/GA en 22/25618/GA), kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet enkel worden volstaan met deze (op een later moment ingebrachte) nadere informatie. De bestreden beslissing voldoet daarmee op zichzelf immers niet aan een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging. De verwijzing naar klagers mentor en het beoordelingsformulier dat onderdeel uitmaakt van klagers detentie- en re-integratieplan is hiertoe eveneens onvoldoende (zie RSJ 26 juni 2018, 17/9992/GA). 

Gelet op het voorgaande voldoet de door de directeur gemaakte belangenafweging niet aan de daaraan gestelde motiveringseisen en bij deze stand van zaken wordt de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.


Deze uitspraak is op 22 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, G. Bakx en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven