Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30459/GA, 13 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    22/30459/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    13 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 11 mei 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 8 november 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €80,- (A-2022-348). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. G.J. Gerrits in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Navraag bij de medische dienst heeft uitgewezen dat klager geen arbeidsongeschiktheids¬status heeft. De medische dienst meent dat klager moet worden gemotiveerd om te werken. Wanneer klager tijdens de arbeid problemen heeft met zijn concentratie of drukte op de werkzaal, kunnen er speciale maatwerkafspraken met hem worden gemaakt. Klager is geadviseerd om met zijn mentor, casemanager en medewerkers van de arbeid in gesprek te gaan om te kijken naar mogelijkheden om arbeid te verrichten. Daarnaast heeft klager niet naar andere mogelijke re-integratiedoelen gekeken die arbeid zouden kunnen vervangen. Klager heeft aangegeven dat hij eerst de beklag- en beroepszaken omtrent het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsstatus wil afwachten. Uit navraag bij de afdeling arbeid blijkt dat klager in april 2021 heeft afgetekend voor arbeid. Sindsdien heeft klager nooit meer kenbaar gemaakt dat hij weer een arbeidsovereenkomst wil aangaan. Klager heeft uiteindelijk ingestemd met maatwerkafspraken (onder andere dat hij zich kan terugtrekken in zijn cel wanneer hij te veel prikkels ervaart) en is op 25 mei 2022 als hulpreiniger gestart. Klager voert zijn werkzaamheden over het algemeen goed uit en zit goed in zijn vel.  

Standpunt van klager
Klager heeft tot medio mei 2022 geen arbeid verricht, omdat hij kampt met een autismespectrumstoornis, een angststoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bij eerdere detentieperiodes was hij ook vrijgesteld van de destijds nog geldende arbeidsplicht. Op 28 maart 2022 is door de arts beslist dat klager arbeid kan verrichten. Klager heeft geen antwoord gekregen op de vraag op welke gronden hij arbeidsgeschikt is verklaard. Klager heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij graag bereid was om arbeid te verrichten, maar dat dan rekening moet worden gehouden met zijn klachten en beperkingen. Er is in mei 2021 eenmaal aangeboden dat hij arbeid zou verrichten op de Extra Zorgvoorziening (EZV). Daaraan was echter onlosmakelijk een overplaatsing verbonden. Klager gedijt het beste in een prikkelarme omgeving en dat is de EZV niet. Er is door de directeur pas medio mei 2022 een passende oplossing gevonden, in de zin dat klager actief is als derde ringreiniger. Dit is een maatwerkoplossing die vooralsnog goed werkt. Er valt niet in te zien waarom deze arbeid of iets soortgelijks niet eerder aan klager is aangeboden. Klager bestrijdt dat de inrichting heeft aangeboden om met hem maatwerkafspraken te maken. 

 

3. De beoordeling
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, 49131) komt naar voren dat het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Het vervallen van de arbeidsverplichting en het systeem van promoveren/degraderen
Met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 is de arbeidsverplichting komen te vervallen (Stcrt. 2021, 28357). Artikel 47, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, luidt dat een gedetineerde in de gelegenheid kan worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid. De achtergrond van het vervallen van de arbeidsverplichting is gelegen in het gegeven – zo blijkt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3) – dat ongemotiveerde gedetineerden door een arbeidsplicht niet tot een ander oordeel over reguliere (loon)arbeid worden gebracht en over het algemeen weinig inzet laten zien gedurende de arbeid. Het verplichten van ongemotiveerde gedetineerden om deel te nemen aan arbeid draagt amper bij aan een succesvollere re-integratie.

De wetgever - zo volgt uit de eerdergenoemde Memorie van Toelichting – hecht echter veel belang aan het verrichten van arbeid, omdat arbeid tijdens detentie bijdraagt aan een zinvolle dagbesteding en omdat het de kans vergroot op een succesvolle terugkeer in de maatschappij.

Het belang van arbeid wordt ook benadrukt in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Op grond van dit artikel bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 (dan wel bijlage 2) bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om (wederom) in aanmerking voor promotie te komen. In de bijlage wordt onder het kopje ‘Gewenst gedrag in het kader van verblijf en leefbaarheid’ beschreven dat een gedetineerde meewerkt aan de arbeid. Bij gewenst gedrag gaat het erom dat uit het gedrag van de gedetineerde een opstelling blijkt tot bereidheid te werken aan een geslaagde terugkeer in de samenleving. Het niet meewerken aan arbeid wordt volgens diezelfde bijlage gezien als ongewenst gedrag.

Gevolgen voor promoveren en degraderen
Het belang van arbeid is ondanks het vervallen van de arbeidsverplichting nog steeds een belangrijk punt bij de beoordeling of een gedetineerde wordt geplaatst in het plusprogramma (of wordt gedegradeerd naar het basisprogramma). Dit blijkt ook en met name uit de hiervoor genoemde Regeling. Hoewel het de gedetineerde vrij staat om al dan niet deel te nemen aan de arbeid, kan dit daarom tot gevolg hebben dat hij of zij niet in aanmerking komt voor het verblijf of plaatsing in het plusprogramma. Een gedetineerde kan naar het oordeel van de beroepscommissie echter alsnog worden gepromoveerd naar of verblijven in het plusprogramma als hij of zij geen arbeid verricht, indien op andere wijze blijkt dat de gedetineerde voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Zo is voorstelbaar dat wanneer een gedetineerde niet werkt, maar in het kader van zijn re-integratie een studie volgt, hij toch voldoet aan het gewenste gedrag als bedoeld in de Regeling. Dit dient dan door de gedetineerde te worden onderbouwd en de directeur dient dit vervolgens mee te nemen in de beslissing en een belangenafweging te maken.

Inhoudelijke beoordeling 
Uit de beslissing van 11 mei 2022 om klager niet te promoveren naar het plusprogramma blijkt dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat klager (structureel) weigert om deel te nemen aan de arbeid.

Klager voert aan dat hij geen arbeid kan verrichten, omdat hij arbeidsongeschikt is. Uit de stukken komt daarentegen naar voren dat klager (destijds) door de medische dienst niet arbeidsongeschikt is verklaard. De medische dienst stelt dat klager moet worden gemotiveerd om arbeid te verrichten. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat klager al geruime tijd (structureel) weigerde om deel te nemen aan arbeid. Bij eerdere beslissingen tot niet promoveren, wegens het weigeren deel te nemen aan arbeid, heeft de directeur klager steeds geadviseerd om het gesprek met zijn mentor en medewerkers van de arbeid aan te gaan (deze beslissingen staan centraal in RSJ 13 december 2023, 22/25586/GA en in RSJ 13 december 2023, 22/25950/GA), teneinde maatwerkafspraken met hem te maken ten aanzien van het verrichten van arbeid. De directeur heeft klager in de onderhavige beslissing tot niet promoveren wederom geadviseerd om een dergelijk gesprek aan te gaan.

Dat klager per 25 mei 2022 als hulpreiniger is gestart, brengt – naar het oordeel van de beroepscommissie – niet mee dat de directeur, door hem deze functie pas per 25 mei 2022 aan te bieden, voorafgaand aan de beslissing tot niet promoveren van 11 mei 2022 in gebreke is geweest, zoals klager stelt. Het is de beroepscommissie immers niet gebleken dat klager zelf vóór 11 mei 2022 inspanningen heeft verricht om een gesprek aan te gaan, met als doel maatwerkafspraken ten aanzien van het verrichten van arbeid te maken. Bovendien is het de beroepscommissie ook niet gebleken dat klager heeft geprobeerd om op andere wijze invulling te geven aan zijn re-integratie door bijvoorbeeld het volgen van een studie.

Gelet op het voorgaande heeft de directeur het weigeren om deel te nemen aan de arbeid in redelijkheid kunnen aanmerken als ongewenst gedrag. De beslissing om klager niet naar het plusprogramma te promoveren geeft voldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gemotiveerd. 

Gelet daarop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 13 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven