Nummer 23/34803/GA
Betreft [Klager]
Datum 17 oktober 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 24 mei 2023 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 6 juli 2023 het beklag ongegrond verklaard (SC 2023/177). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. N.A. Heidanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, en […], psychiater en eerste geneeskundige bij het PPC Scheveningen, gehoord op de zitting van 28 september 2023 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft daarbij een (nadere) schriftelijke reactie toegestuurd. Het lid van de beroepscommissie drs. W.M. van der Vlist was niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. De aanwezige partij heeft aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.
Mr. A.M.G. Smit, lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ, en mr. L.M. Uljee, secretaris bij de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er is geen noodzaak (meer) voor de voortzetting c.q. verlenging van de a-dwangbehandeling. Klagers medische conditie is voldoende stabiel en de vermeende stoornis is niet (meer) aanwezig, althans genoegzaam verbleekt. Klager levert geen enkel nadeel of gevaar op voor zichzelf, zijn (directe) omgeving of derden. Alternatieve behandelmethoden en interventies kunnen daarnaast worden overwogen voordat wordt overgegaan tot het verlengen van de – voor klager ingrijpende en mentaal verstorende – a-dwangbehandeling. Het is van groot belang dat deze alternatieven zorgvuldig worden onderzocht en dat een a-dwangbehandeling alleen als allerlaatste redmiddel wordt ingezet. Het is essentieel dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en daadwerkelijk bijdraagt aan het verbeteren van klagers situatie.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Het beeld dat in vorige inrichtingen van klager werd gezien, wordt ook gezien in het PPC Scheveningen. Er is in dit geval niet voor gekozen om de eerder in het PPC van het JC Zaanstad aan klager opgelegde a-dwangbehandeling in het PPC Scheveningen (nogmaals) te verlengen, maar om aan klager een a-dwangbehandeling op te leggen middels een nieuwe startbeslissing. Dit hield verband met de omstandigheid dat voornoemde verlengingsbeslissing vanuit het PPC van het JC Zaanstad inmiddels ten einde was gekomen, waardoor van een aansluitende besluitvorming en a-dwangbehandeling geen sprake zou zijn.
Zolang de medicatie wordt voortgezet, neemt de rigiditeit in klagers autisme aanmerkelijk af. Naast deze rigiditeit speelden er ook zaken als terugtrekking op cel, zelfverwaarlozing en veelvuldige plaatsing in afzondering. Klager hoeft niet meer vaak in afzondering te worden geplaatst. Klager schrijft de verbeteringen in zijn gedrag echter niet toe aan de medicatie. Er is geen ziektebesef of -inzicht. Inmiddels is een verlenging voor de toepassing van een a-dwangbehandeling aangevraagd.
3. De beoordeling
Modaliteit beslissing
De beklagcommissie heeft de beslissing van de directeur tot toepassing van een a-dwangbehandeling aangemerkt als een verlengingsbeslissing. De beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling is evenwel bedoeld en verwoord als een startbeslissing, zoals de directeur ter zitting bij de beroepscommissie ook heeft bevestigd. Zo is in dit geval eerst een voorgenomen beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling genomen en is een verklaring van een onafhankelijk psychiater ingewonnen, wat bij een verlengingsbeslissing geen wettelijke vereisten zijn. Nu tegen een definitieve beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling alleen rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de RSJ, heeft de beklagcommissie zich ten onrechte bevoegd verklaard om van de klaagschriften kennis te nemen en had de beklagcommissie deze ter verdere afhandeling moeten doorsturen naar de RSJ. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, de klaagschriften betrekken bij het beroepschrift en deze inhoudelijk beoordelen.
Formeel
Klager heeft in zijn klaagschrift van 22 mei 2023 onder meer vermeld dat zijn advocaat niet is “medegedeeld”. De beroepscommissie begrijpt dat klager hiermee bedoelt dat zijn raadsman niet in kennis is gesteld van de voorgenomen beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling van 17 mei 2023. Desgevraagd heeft de directeur ter zitting van de beroepscommissie te kennen gegeven dat de voorgenomen beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling op 17 mei 2023 naar zowel klagers raadsman als naar de Commissie van Toezicht is gestuurd. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Klager is gediagnosticeerd met autisme, een licht verstandelijke beperking en mogelijke psychotische kwetsbaarheid, waaruit ernstige rigiditeit kan voortkomen. Dit leidde er in het PPC van het JC Zaanstad, waar klager eerst verbleef, toe dat klager zich veel terugtrok op cel, langdurig in bed en vrijwillig in afzondering verbleef en zichzelf verwaarloosde, onder meer door ernstige honger- en dorststaking. Ook ondervond klager veel lichamelijke pijnklachten. Na toediening van antipsychotica nam de rigiditeit bij klager af. Bij binnenkomst in het PPC Scheveningen geeft klager aan niet mee te werken aan het volgende depot antipsychotica, schrijft hij de verbeteringen in zijn gedrag niet toe aan de antipsychotica en geeft hij aan geen klachten te hebben.
De gedragsproblemen die in relatie staan tot klagers psychiatrisch toestandsbeeld brengen het gevaar met zich mee dat klager zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. De behandelend psychiater is van oordeel dat, als klager niet wordt behandeld met antipsychotica, hij vanuit zijn ernstige rigiditeit en psychotische kwetsbaarheid in ernstige regressie kan treden, met de dood tot gevolg. De onafhankelijk psychiater geeft verder aan dat de toepassing van een a-dwangbehandeling ook noodzakelijk is om ernstig nadeel voor klagers omgeving af te wenden. Er is geen ziektebesef of -inzicht en klager weigert om vrijwillig medicatie in te nemen. Antipsychotica zijn bij klager in het verleden effectief gebleken.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a-dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, bepaalt dat de beklagcommissie zich onbevoegd had moeten verklaren om het beklag in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 17 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.T.W. van Ravenstein en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter