Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30985/GM, 30 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:30-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30985/GM

    

Betreft [Klager]

Datum 30 oktober 2023

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet arbeidsongeschikt is verklaard.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De conclusie dat arbeid binnen de inrichting niet hetzelfde is als buiten de inrichting, maar ook gezien moet worden als dagbesteding, is volgens klager niet juist. Voor klager is dagbesteding – ook buiten de inrichting – geen optie, vanwege de hoeveelheid prikkels. Bij veel prikkels kan het ‘goed fout’ gaan en kan klager voor problemen zorgen. Klager zal pas serieus genomen worden in zijn klachten als het een keer fout gaat. Klager is buiten de inrichting volledig afgekeurd.

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts heeft niet gereageerd op het beroep.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een PI niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden.

De vraag die de medische beroepscommissie moet beantwoorden is of de inrichtingsarts de arbeids(on)geschiktheid zorgvuldig heeft beoordeeld. Bij deze beoordeling is het van belang dat het voor de beroepscommissie inzichtelijk is hoe en op basis waarvan de inrichtingsarts tot zijn of haar oordeel is gekomen.

Klager wenst volledig arbeidsongeschikt te worden verklaard. Daartoe voert hij onder meer aan dat hij al vijf jaar volledig arbeidsongeschikt is en dat hij niet met anderen kan werken omdat hij dan onrustig en agressief kan worden. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst klager naar het psychiatrisch expertise onderzoek uit 2020, opgemaakt door een psychiater, waarin – kort gezegd – is onderzocht of klager in staat is om te werken.

In dit onderzoek wordt een uitgebreide beschrijving van klagers psychische vermogen beschreven. Uit dit onderzoek volgt dat klager onder andere ernstige gedragsproblemen heeft, problemen met agressiebeheersing en zeer zelfbepalend gedrag. Hij weigert mee te werken aan hulpverlening en beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Er is dan ook – zo volgt uit het onderzoek – sprake van structureel aanwezige beperkingen. Verder volgt uit het onderzoek dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Uit het medisch dossier blijkt dat de inrichtingsarts acht heeft geslagen op dit onderzoek. De inrichtingsarts komt tot het oordeel dat er geen medische bezwaren zijn en dat klager kan deelnemen aan de arbeid.

 

De beroepscommissie overweegt als volgt.

Uit het onderzoek volgt dat klager in staat wordt geacht om een maximaal aantal uren per dag te werken, maar dat er wel rekening gehouden moet worden met zijn psychische gesteldheid (zoals hiervoor beschreven). Bij de beoordeling door de inrichtingsarts van klagers arbeids(on)geschiktheid is echter geen inzicht gegeven of, en zo ja, in hoeverre er rekening is gehouden met klagers arbeidsbeperkingen. De inrichtingsarts heeft enkel genoteerd dat er acht is geslagen op het onderzoek (hoewel er ook bij wordt geschreven dat dit onderzoek niet volledig is gelezen). Nu klager zijn standpunt heeft onderbouwd met een psychiatrisch rapport, had het in de rede gelegen om de arbeids(on)geschiktheid door de inrichtingsarts nader te onderbouwen. De beroepscommissie komt dan ook tot het oordeel dat de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van klager onvoldoende met redenen is omkleed en daarom niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €40,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

 

Deze uitspraak is op 30 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven