Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36599/SGA, 10 oktober 2023, schorsing
Uitspraakdatum:10-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/36599/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    10 oktober 2023


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De voorzitter begrijpt dat verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, namens verzoeker om schorsing vraagt van de (verdere) tenuitvoerlegging van maatregelen vanwege verzoekers status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) zonder dat daaraan een beslissing ten grondslag ligt. 

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk IJ-2023-1160) en van de nadere toelichting van verzoekers raadsman van 9 oktober 2023. 

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op dit moment wordt geconfronteerd met zeer ingrijpende toezichtmaatregelen, terwijl de feitelijke en juridische basis daarvoor ontbreekt. Verzoeker heeft geen schriftelijke mededeling mogen ontvangen en er is niet voldaan aan de eisen die de beroepscommissie stelt aan het opleggen van toezichtmaatregelen. Verzoekers raadsman heeft nader aangevoerd dat een datum (en tijdstip) van uitreiking ontbreekt op de door de directeur toegestuurde beslissing, zodat niet geconcludeerd kan worden dat deze versie aan verzoeker is uitgereikt.

De voorzitter overweegt dat ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen het volgende geldt:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen; 
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst.

Uit de stukken volgt dat de directeur op 15 juni 2023 een (nieuwe) beslissing heeft genomen om verzoeker GVM-maatregelen op te leggen – nadat in een eerdere beslissing verkeerde data waren opgenomen – en dat de einddatum van die beslissing 15 december 2023 is. De voorzitter begrijpt dat de bestreden (tenuitvoerlegging van de) toezichtmaatregelen op die beslissing van 15 juni 2023 is gebaseerd. Hoewel de voorzitter de gang van zaken rondom de verschillende versies van de beslissing onzorgvuldig acht, is – voorlopig oordelend – aannemelijk geworden dat de bestreden toezichtmaatregelen een grondslag hebben, namelijk in de beslissing van 15 juni 2023. De voorzitter acht – nog steeds voorlopig oordelend – ook aannemelijk geworden dat verzoeker op de hoogte was van de hem opgelegde toezichtmaatregelen, nu uit de beslissing van 15 juni 2023 volgt dat verzoeker de directeur juist heeft gewezen op de verkeerde data in de eerdere beslissing en de directeur verzoeker daarover heeft gesproken. 

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de beslissing de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk. Uit de beslissing volgt dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘verhoogd’ in verband met indicaties voor (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen in detentie en ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting. Uit de beslissing blijkt ook dat verzoeker is gehoord voordat de beslissing is genomen. Daarnaast wordt voldoende aannemelijk dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing. Gelet op al het voorgaande kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 10 oktober 2023 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven