Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27895/GA, 3 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27895/GA

    

           

Betreft  [klager]

Datum  3 oktober 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag van een urinecontrole, ingaande op 3 maart 2022.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 19 mei 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU2022/349). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. S. Aarts en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft een herhalingsonderzoek aangevraagd om aan te tonen dat het maximaal 48 uur duurt alvorens de uitslag er op papier is. Van de urinecontrole op 21 februari 2022 was de uitslag op 22 februari 2022 bekend. Deze uitslag is echter pas op 28 februari 2022 aan klager medegedeeld. De uitslag van het herhalingsonderzoek was positief en bekend op 3 maart 2022. Hoewel klager de bedenktijd voor een bevestigingsonderzoek had tot 4 maart 2022 om 18:00 uur, is aan hem op 3 maart 2022 direct een disciplinaire straf opgelegd.

Klager heeft niet toegegeven dat hij heeft geblowd. Het is bovendien onterecht dat de directeur in zijn beslissing heeft meegewogen dat klager eerder meermalen drugs zou hebben gebruikt.

Het schriftelijk verslag is klager niet aangezegd.

De directeur heeft tot slot niet binnen zeven dagen de gevraagde aanvullende informatie aan de beklagcommissie verstrekt. Dit is zonder gevolgen gebleven. Daarbij betrof de aanvullende informatie geen nieuwe informatie.

 

Standpunt van de directeur

Met betrekking tot klagers verklaring over het gebruik van drugs geldt dat de schriftelijke mededeling inzake de disciplinaire straf door de directeur naar waarheid is opgemaakt. Met betrekking tot de duur van de opgelegde disciplinaire straf wordt verwezen naar een in beroep overgelegde dagrapportage. Er is geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging van het personeel.

Het missen van een termijn waarbinnen nadere informatie verstrekt moet worden, is een formele omissie die niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het beklag of beroep.

Voor het overige persisteert de directeur bij zijn eerder ingenomen standpunt.

 

3. De beoordeling

Ten aanzien van klagers stelling dat de directeur in de beklagprocedure niet binnen een termijn van zeven dagen nadere informatie heeft verschaft, overweegt de beroepscommissie dat zij uit de stukken niet kan opmaken of de directeur door de beklagcommissie een termijn van zeven dagen is geboden om nadere informatie te verschaffen. Als een directeur niet binnen een gegeven termijn reageert, dan is dat weliswaar onwenselijk, maar kan dat niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.

Uit artikel 7, derde lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) volgt dat een gedetineerde een verzoek om een bevestigingsonderzoek binnen 24 uur na kennisneming van de uitslag van het herhalingsonderzoek bij de directeur dient in te dienen. Uit paragraaf 6.3 van de huisregels van de PI Vught volgt dit ook. Uit artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling volgt dat de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf wordt opgeschort in afwachting van de uitslag van het bevestigingsonderzoek.

Uit de stukken blijkt dat, nadat ook de uitslag van het herhalingsonderzoek positief was, aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. De directeur heeft aan klager medegedeeld dat hij een bevestigingsonderzoek mocht laten uitvoeren, maar dat de disciplinaire straf direct inging vanwege de omstandigheid dat klager, tijdens het hoorgesprek op 3 maart 2022, had toegegeven dat hij drugs had gebruikt.

De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat de directeur de disciplinaire straf aan klager direct na het hoorgesprek kon opleggen en niet de voorgeschreven termijn van 24 uur voor het indienen van een verzoek tot een bevestigingsonderzoek behoefde af te wachten. Klager is bij de oplegging van de disciplinaire straf gewezen op zijn recht op een bevestigingsonderzoek. Als klager direct te kennen had gegeven dat hij daarvan gebruik wenste te maken, zou de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling direct behoren te worden opgeschort. Als klager op een later moment te kennen had gegeven van een bevestigingsonderzoek gebruik te willen maken, maar binnen 24 uur na kennisname van de uitslag van het herhalingsonderzoek, dan zou de verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde disciplinaire straf op dat moment moeten worden opgeschort.

Voor zover klager klaagt over de omstandigheid dat het verslag van het hoorgesprek op 3 maart 2022 hem niet is aangezegd, overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 57, eerste lid, onder k, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, alvorens te beslissen omtrent een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 51 van de Pbw. Het tweede lid van eerstgenoemd artikel bepaalt onder meer dat van het horen van de gedetineerde aantekening wordt gehouden. Niet in geschil is dat klager is gehoord, maar het feit dat er van het horen geen verslag is opgemaakt (en dus ook niet is aangezegd). Een verplichting van het horen een inhoudelijk verslag te maken volgt niet uit de Pbw. Uit de beslissing tot strafoplegging blijkt dat klager voorafgaand aan de oplegging van de straf gehoord is. Hiermee is aan het vereiste van artikel 57 van de Pbw voldaan. Het schriftelijk verslag van 28 februari 2022 is blijkens de stukken overigens wel aan klager aangezegd. Voor zover klager dat heeft bedoeld, gaat de beroepscommissie aan die stelling van klager voorbij.

Ten aanzien van klagers overige argumenten, te weten dat hij nooit zou hebben toegegeven drugs te hebben gebruikt, dat de directeur bij de strafoplegging geen rekening mocht houden met eerder drugsgebruik en dat de resultaten van de urinecontrole verwijtbaar laat zijn vrijgegeven, kan de beroepscommissie zich ook in het oordeel van de beklagcommissie vinden. Deze argumenten behoeven daarom geen verdere bespreking. 

Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 3 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven