Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31693/GA, 23 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31693/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de (onjuiste) mededeling van de casemanager dat hij niet in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma (PP), gelet op de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en het daarbij behorende overgangsrecht.

De beklagrechter bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 19 januari 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag          (Eh 2022-351). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Esserheem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting, in het kader van de uitoefening van diens taak, moet in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Nu het adequaat afhandelen van een verzoek om detentiefasering onder de taakomschrijving van een casemanager valt, valt het beklag hierover eveneens onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. 

Klager is door zijn casemanager onjuist geïnformeerd ten aanzien van zijn detentiefasering. Aan hem is medegedeeld dat het niet mogelijk is om deel te nemen aan een PP en dat hij enkel een verzoek om plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling kan indienen. Klager ervaart dit als een ontoelaatbare en disproportionele beperking van zijn vrijheden in detentie alsmede als een onmenselijke behandeling die zijn menswaardigheid aantast. Er is sprake van schending van de artikelen 3, 5 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en schending van artikel 10 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Klager geeft in zijn beroepschrift alleen aan dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. Vervolgens herhaalt hij de gronden die hij ook in het klaagschrift heeft genoemd. Hij heeft geen aanvullende gronden aangevoerd. Een reactie op het beroepschrift zou dan ook neerkomen op een herhaling van de opvattingen, zoals weergegeven in het verweerschrift van 12 januari 2023.

 

3. De beoordeling
Het beklag richt zich tegen de berekening en mededeling van de casemanager met betrekking tot de uitleg van het overgangsrecht voor deelname aan PP. Deze mededeling zou, aldus klager, onjuist zijn, nu hij wel degelijk in aanmerking kwam voor PP.

In een eerdere uitspraak, te weten RSJ 20 februari 2023, 22/28955/GA, heeft de beroepscommissie, zij het impliciet, geoordeeld dat beklag mogelijk is tegen de berekening en mededeling van de casemanager met betrekking tot de uitleg van het overgangsrecht voor deelname aan een PP. Daar komt zij in deze uitspraak op terug. Daartoe overweegt zij als volgt. 

De enkele mededeling van de casemanager, dat klager niet in aanmerking kwam voor het overgangsrecht, kan niet worden aangemerkt als een beklagwaardige beslissing, genomen door of namens de directeur, nu dit het gevolg is van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen. Klager meent dat de mededeling van de casemanager, en in het verlengde daarvan de berekening in het kader van het overgangsrecht, onjuist is. Het had in dat geval echter op klagers weg gelegen om, gelet op het bepaalde in artikel 18 van de Pbw, zelf een verzoek om deelname aan een PP bij de Minister in te dienen. Wanneer hij het vervolgens niet eens is met de afwijzing van zijn verzoek om deelname aan een PP, kan hij daartegen beroep instellen. De vraag of klager, gelet op het overgangsrecht, al dan niet in aanmerking had moeten komen voor deelname aan een PP kan in dat beroep vervolgens aan de orde komen, en is daarmee de geëigende procedure om dergelijke bezwaren naar voren te brengen. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard. De beroepscommissie verklaart het beroep daarom ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden. 

De beroepscommissie overweegt ten overvloede nog dat, bij gebrek aan concrete onderbouwing, niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een schending van de artikelen 3, 5 en 8 van het EVRM en artikel 10 van het IVBPR.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.


Deze uitspraak is op 23 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven