Nummer 22/29388/GA
Betreft [klager]
Datum 12 december 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het openen van poststukken die zijn gericht aan de geestelijk verzorger en aan Justis (AR 2022/475 en AR 2022/602);
b. de afwijzing van klagers verzoek om hem geen verlof toe te kennen in het kader van de tussenfase van de aan hem opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zolang hij op de R-afdeling verblijft, althans het uitblijven van deze beslissing op schrift (AR 2022/476);
c. het verloop van de aan klager opgelegde ISD-maatregel (AR 2022/529); en
d. de toegang tot (adequate) medische verzorging in de zin dat klager niet naar een ziekenhuis wordt overgebracht, maar in de inrichting wordt behandeld (AR 2022/530).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 8 augustus 2022 beklag a. gegrond verklaard en daarbij geen tegemoetkoming toegekend, klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. en beklag d., en beklag c. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager en namens hem zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, hebben beroep ingesteld tegen deze uitspraak, ten aanzien van beklag a. voor zover daarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Beklag a.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de poststukken, gericht aan de geestelijk verzorger en aan screeningsautoriteit Justis, (zo begrijpt de beroepscommissie) niet buiten aanwezigheid van klager geopend hadden mogen worden. De beklagcommissie heeft het beklag daarom gegrond verklaard, maar geen aanleiding gezien om klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Aangezien de rechtsgevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet beroepscommissie wél reden om klager een tegemoetkoming toe te kennen. Dat hij eerder een compensatie heeft geweigerd voor het buiten zijn aanwezigheid openen van de brief van Justis, doet hieraan niet af. Klager stelt namelijk, zonder dat dit wordt weersproken door de directeur, dat hij de compensatie die hem werd aangeboden heeft geweigerd, omdat “hij bang was dat het beklag met betrekking tot het openen van het poststuk aan de geestelijk verzorger dan zou wegvallen”. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming, in lijn met het verzoek van de raadsvrouw, vaststellen op €22,50 (drie keer €7,50).
Beklag b.
Ontvankelijkheid
Klager heeft, zo volgt uit het dossier, in ieder geval op/rond 1 mei 2022 verzocht om hem – tijdens zijn verblijf op de R-afdeling in de PI Alphen – verlof te laten opbouwen. De directeur geeft in beklag en in beroep aan dat klager meermaals mondeling is medegedeeld dat dit niet mogelijk is. De directeur heeft het verzoek van klager uiteindelijk op 30 mei 2022 afgewezen in de vorm van een brief. Aangezien klager over deze brief (op zijn vroegst) klaagt op 12 juni 2022, heeft de beklagcommissie geoordeeld dat klager te laat beklag heeft ingesteld en hem om die reden niet-ontvankelijk verklaard in dit beklag.
De beroepscommissie begrijpt echter uit het dossier dat de afwijzende beslissing van de directeur niet uitsluitend bestaat uit de genoemde brief van 30 mei 2022, maar dat – tijdens de periode waarin klager een veelvoud aan brieven en klaagschriften schreef – sprake was van een voortdurende situatie, waarin de mondelinge en schriftelijke verzoeken van klager werden afgewezen. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat klager op tijd beklag heeft ingesteld. Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag b. Vanwege proceseconomische redenen zal de beroepscommissie als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 18c, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de directeur zorgdraagt dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting voor stelselmatige daders, zo veel mogelijk in overleg met hem, een verblijfsplan wordt vastgesteld. De directeur draagt zorg dat de tenuitvoerlegging overeenkomstig het verblijfsplan plaatsvindt (artikel 18d van de Pbw).
Op grond van artikel 20c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan de directeur een verlof toekennen aan een betrokkene ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de intramurale fase van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders plaatsvindt. De directeur bepaalt de frequentie en de duur van het verlof, dat ten minste twee uur en ten hoogste 52 uur kan bedragen. Hierbij houdt de directeur rekening met de mate waarin vertrouwen bestaat dat het verlof zonder incidenten zal verlopen. De directeur kan besluiten dat de betrokkene tijdens het verlof wordt begeleid.
Op de voet van artikel 6 van de Regeling stelt de directeur die bevoegd is over het verlof te beslissen de gedetineerde schriftelijk in kennis van zijn beslissing. Volgens de toelichting op artikel 20c van de Regeling (Stcrt. 2002, 221, pagina 8) is aan dit vereiste voldaan, voor zover de directeur een verlofschema heeft opgesteld, dat al dan niet onderdeel uitmaakt van het verblijfsplan.
De omvang van het beklag
Klagers raadsman stelt in beroep dat het beklag ook ziet op de duur van de wél verleende verloven, die minder dan twee uur zou bedragen. De beroepscommissie ziet dat klager de directeur hierover op 31 mei 2022 heeft aangeschreven, maar klager heeft hierover niet specifiek geklaagd door het indienen van een klaagschrift. Klager schrijft daarnaast in het klaagschrift van 25 juni 2022 dat zogeheten ‘wenningsverloven’ zouden zijn ingetrokken, maar dit is de beroepscommissie niet gebleken.
De beroepscommissie begrijpt het beklag zo dat klager in het kader van de tussenfase van zijn ISD-maatregel ‘verlof wilde opbouwen’, terwijl hij verbleef op de R-afdeling in de PI Alphen. De directeur heeft echter uitgelegd dat dit een intramurale afdeling betreft, waar alleen therapeutisch verlof kan worden verleend, en dat het verzoek van klager kon worden ingewilligd (verlof in het kader van een verlofplan) als bij hem de tussenfase van de ISD-maatregel zou beginnen. Daarvoor was nodig dat hij naar de K(ompas)-afdeling zou worden overgeplaatst. Klager wilde dit echter niet, omdat zijn dagbesteding kennelijk nog niet was geregeld.
Het oordeel van de beroepscommissie
De beroepscommissie acht deze afwijzende beslissing van de directeur niet onredelijk. Weliswaar kán tijdens de gehele tenuitvoerlegging van de intramurale fase van de ISD-maatregel (intramuraal en tussenfase) verlof worden verleend – wat in klagers geval kennelijk ook gebeurt – maar de beroepscommissie acht het niet onredelijk dat een uitbreiding van de frequentie en duur van het verlof, zoals klager dat heeft verzocht, alleen onderdeel uitmaakt van de (in de praktijk gehanteerde) tussenfase van de ISD-maatregel, om klager een zo geleidelijk mogelijke overgang naar de extramurale fase te bieden. Het is aan de directeur, die het beheer voert over de inrichting, om de praktische uitvoering te regelen van de intramurale fase van de ISD-maatregel. Hierbij is het ook niet onredelijk dat de directeur de tenuitvoerlegging van de tussenfase laat plaatsvinden op een andere afdeling, waar (onder meer) de mate van begeleiding verschilt, een op de betreffende fase toegespitst dagprogramma geldt en waar een grotere mate van verlof kan worden verleend op grond van artikel 20c van de Regeling. In de PI Alphen betreft dat de K(ompas)-afdeling.
Het voorgaande gold ook voor klager, ook al was hij het hier niet mee eens en was het, voor zover uit het dossier volgt, niet aan hem te wijten dat zijn dagbesteding nog niet was geregeld.
De beroepscommissie begrijpt dat de directeur uiteindelijk ervoor heeft gekozen om het bovenstaande specifiek aan klager uit te leggen in de vorm van een op schrift gestelde afwijzende beslissing, maar de directeur was hiertoe – anders dan klager stelt – niet gehouden. Dat de tenuitvoerlegging van de tussenfase plaatsvindt op de K-afdeling, geldt – zo leidt de beroepscommissie af uit de inlichtingen van de directeur – voor alle gedetineerden in de PI Alphen die een ISD-maatregel ondergaan. En zoals hierboven genoemd, wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6 van de Regeling als er een verlofschema is opgesteld, dat onderdeel kan uitmaken van het verblijfsplan.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal beklag b. daarom ongegrond verklaren.
Beklag c.
De klaagschriften van klager gaan verder over zijn trajectplan, waaronder zijn dagbesteding, bejegening door het afdelingspersoneel (onder andere dat klager dwang ervaart om naar de K-afdeling te gaan), en ‘‘de manier waarop PI Alphen werkt’’.
Deze kwesties kunnen echter niet worden aangemerkt als een beslissing van de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60 van de Pbw. Voor klachten over onder meer het verloop van het traject, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling geldt specifiek dat hiervoor een afzonderlijke procedure bestaat, zoals bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag c.
Beklag d.
Het onthouden van medische zorg kan onder omstandigheden gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
Klager stelt dat hij door een specialist in het ziekenhuis wil worden behandeld voor zijn frozen shoulder (door middel van ‘therapeutisch verlof’), in plaats van dat hij wordt behandeld door de arts en de fysiotherapeut van de inrichting zelf.
De beroepscommissie is van oordeel dat het beklag niet ziet op een (vermeende) structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan een medische behandeling – in dit geval: de keuze tussen behandeling in het ziekenhuis en behandeling in de inrichting – is een medisch-inhoudelijke afweging die wordt gemaakt door de inrichtingsarts. De beroepscommissie leest daarnaast niet dat de directeur volgens klager structureel en in belangrijke mate zou zijn tekortgeschoten in de taak om zorg te dragen voor toegang tot medische verzorging.
Klager heeft dan ook onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €22,50.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze klacht, maar verklaart deze klacht ongegrond.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 12 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter