Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27071/GA, 25 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27071/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    25 september 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    het niet overleggen van een overzicht van de goederen die tijdens twee celinspecties in beslag zijn genomen (AR 2021/633);
b.    het niet terugkrijgen van zijn inbeslaggenomen lenzen (AR 2021/827);
c.    het niet ontvangen van de foto’s van zijn bruiloft (AR 2021/828);
d.    het niet terugkrijgen van zijn inbeslaggenomen beker (behorend bij zijn elektrische tandenborstel) (AR 2021/829).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 28 maart 2022 beklag a, beklag b, en beklag d. ongegrond verklaard en klager niet ontvankelijk verklaard in beklag c. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling
Beklag a.
Op grond van artikel 34 in verbinding met artikel 29, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur bevoegd om voorwerpen in de verblijfsruimte van een gedetineerde die niet in zijn bezit mogen zijn in beslag te nemen. De directeur draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Tijdens de celinspecties van 15 juli 2021 en 16 juli 2021 zijn er spullen van klager in beslag genomen. Het gaat om de spullen die hij te veel had of die niet op zijn celinventarisoverzicht stonden. Klager beklaagt zich erover dat hij geen overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft gekregen. De directeur heeft tijdens de beklagzitting van 30 augustus 2021 aangevoerd dat eerst die ochtend een lijst is ontvangen waarop de ingenomen goederen staan vermeld en dat aan klager een verzoek zou worden gedaan om de spullen uit te voeren.

Na de inbeslagname van de voorwerpen is er, tot aan het moment van de zitting in beklag, dus geen overzicht (bewijs van ontvangst) overgelegd aan klager. Dat is niet in overeenstemming met artikel 34 in verbinding met artikel 29, vijfde lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Beklag b.
Klager heeft op 5 oktober 2021 beklag ingesteld tegen het niet terugkrijgen van zijn inbeslaggenomen lenzen. Volgens het klaagschrift heeft klager meerdere malen gevaagd om zijn lenzen terug te krijgen. In september 2021 is hij naar de BAD (Binnenkomst Afdeling Delinquenten) gegaan. Daar is gezegd dat ze de lenzen niet konden vinden. Later werd gezegd dat er lenzen zijn gevonden in klagers preciosazak, maar dat deze geen sterkte hadden.

De directeur heeft in het verweerschrift in beklag aangevoerd dat ‘Veiligheid’ heeft aangegeven dat er geen lenzen in beslag zijn genomen bij de celinspectie. Ter beklagzitting heeft de directeur aangevoerd dat er (de beroepscommissie begrijpt bij de BAD) wel lenzen zijn gevonden zonder sterkte. 

De beroepscommissie overweegt dat uit de lijst van ingevoerde goederen op 3 mei 2021 volgt dat er lenzen zijn ingevoerd. Klager heeft tijdens het rogatoir verhoor toegelicht dat hij een leesbril op sterkte heeft en hij voor drie maanden lenzen kreeg. Gelet hierop is de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden hoe tot het oordeel is gekomen dat de aangetroffen lenzen geen sterkte hadden en waarom deze niet aan klager zijn (terug)gegeven. De directeur heeft de beslissing daarmee onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. Aangezien klager inmiddels is overgeplaatst naar de PI Dordrecht, gaat de beroepscommissie ervan uit dat klagers goederen zich in die PI bevinden. Dat maakt dat de directeur van de PI Alphen geen beslissing meer kan nemen over het teruggeven van de lenzen. Daarom zal de beroepscommissie de directeur niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

Beklag c.
Klager heeft op 5 oktober 2021 beklag ingesteld tegen het niet ontvangen van de foto’s van zijn bruiloft in de PI op 21 juli 2021. Klager heeft aan de casemanager gevraagd om de foto’s en de casemanager heeft gezegd dat die beslissing bij de directeur ligt. Klagers raadsman heeft bij het rogatoir verhoor toegelicht dat klager meerdere malen heeft gevraagd om de foto’s te verstrekken en dat het een beslissing van de directeur is om dit niet te doen. De directeur heeft ter beklagzitting aangevoerd dat de foto’s eerst bekeken moesten worden. Dit duurde klager te lang en daarom is hij in beklag gegaan. Nadat klager in beklag is gegaan, heeft de directeur geen beslissing meer genomen, in afwachting van de uitkomst van de zitting.

Ingevolge artikel 60, tweede lid, van de Pbw kan er worden geklaagd over een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

Ten aanzien van de beantwoording van een verzoek om foto’s van zijn bruiloft in de PI te verstrekken bestaat er geen wettelijke termijn. In zo’n geval kan een gedetineerde een beklag indienen tegen een verzuim of weigering om te beslissen vanaf veertien dagen na het doen van een verzoek (RSJ 1 september 2023, 23/31635/GA). Het is niet bekend op welke datum klager voor het eerst heeft verzocht om verstrekking van de foto’s, maar klager heeft onweersproken aangevoerd dat hij (sinds de bruiloft op 21 juli 2021) meerdere malen heeft gevraagd om de foto’s te verstrekken voordat hij beklag heeft ingesteld. De beroepscommissie gaat er bij deze stand van zaken van uit dat er op 5 oktober 2021 ten minste veertien dagen waren verstreken sinds klagers eerste verzoek. Gelet op het voorgaande is klager terecht ontvangen in beklag c.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat hij op 28 maart 2022 (de datum van de beklagzitting) nog niet had beslist op klagers verzoek. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur daarmee de redelijke termijn om te beslissen overschreden. Daarom zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag c. en dit beklag gegrond verklaren. 

De beroepscommissie heeft onvoldoende informatie om te kunnen oordelen of de directeur klagers verzoek had moeten toewijzen of afwijzen. Daarom zal zij de directeur opdragen om een beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak, binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Daarbij gaat de beroepscommissie ervan uit dat de directeur de (digitale) foto’s onder zich heeft en daarom ook na klagers overplaatsing naar de PI Dordrecht nog steeds kan beslissen over het verstrekken daarvan.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen vanwege de lange periode waarin de directeur niet heeft beslist. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €7,50.

Beklag d.
Klagers beklag is gericht tegen het niet terugkrijgen van een vermeend inbeslaggenomen beker. De directeur heeft echter aangevoerd dat er tussen de inbeslaggenomen goederen bij de BAD geen beker zat. Gelet daarop is het naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur heeft beslist een inbeslaggenomen beker niet terug te geven. Daarmee is niet gebleken van een beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag d.

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart deze klachten alsnog gegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij draagt de directeur op een beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. 
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag d. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.


Deze uitspraak is op 25 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven