Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31621/GA, 27 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer                                                     23/31621/GA

                                                                                                                                                           

Betreft                                                        [klager]

Datum                                                        27 november 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de (terug)plaatsing in de gevangenis op 31 mei 2022, in afwachting van de schriftelijke beslissing van de selectiefunctionaris.

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Schiphol heeft op 12 januari 2023 het beklag gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend

(DS-2022-224). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het DC Schiphol (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers deelname aan een penitentiair programma (PP) is feitelijk door de directeur beëindigd, vanwege de beweerdelijke bedreiging van klagers ex-vriendin. Er is echter nimmer een strafbaar feit vastgesteld of aangifte gedaan. Daarnaast is er geen aanvullend bewijs dat de verdenking van de bedreiging ondersteunt. In de brief die zijn ex-vriendin heeft geschreven staat dat zij hun dispuut onderling wil oplossen en dat zij klager zo snel mogelijk weer ‘buiten’ wenst. Hieruit valt af te leiden dat zijn ex-vriendin uit emotie heeft gehandeld. Het is dan ook onbegrijpelijk dat klager naar aanleiding van één beweerdelijke mededeling weer is vastgezet. Hij heeft gedurende zijn detentie hard gewerkt aan zijn fasering en resocialisatie.

Normaliter had klager een tegemoetkoming moeten worden toegekend. Volgens de ‘standaardbedragen tegemoetkoming’ krijgt een gedetineerde €100,- per maand voor het ten onrechte niet deelnemen aan een PP. Vanwege de bovenstaande gebeurtenis heeft klager de resterende zeven weken van zijn straf in detentie moeten verblijven.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

 

3. De beoordeling

Relevante wettelijke bepalingen

In artikel 9, eerste lid en onder c, van de Penitentiaire maatregel (Pm) (oud) is bepaald dat aan een beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een PP de voorwaarde wordt verbonden dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pm (oud) kan de directeur bij overtreding van de voorwaarden, afhankelijk van de ernst van de overtreding, beslissen tot:

het geven van een waarschuwing aan de deelnemer aan het PP;

wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden gesteld aan deelname aan een PP;

het adviseren van de selectiefunctionaris de deelname aan het PP te beëindigen.

Op grond van artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

 

Uitspraak van de beklagcommissie

De directeur heeft op 31 mei 2022 beslist tot plaatsing van klager in een gesloten inrichting onder het beheer van de directeur, in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris. De beklagcommissie heeft overwogen dat artikel 9a, eerste lid, van de Pm deze mogelijkheid niet biedt en dat de directeur daarom niet bevoegd was tot het nemen van deze (specifieke) beslissing. Als de directeur het aangewezen achtte om klager in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris in te sluiten, had de directeur volgens de beklagcommissie aan klager een ordemaatregel kunnen opleggen op grond van artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Pbw.

De beklagcommissie heeft het beklag dan ook gegrond verklaard, maar klager daarbij geen tegemoetkoming toegekend. Het insluiten van klager is volgens de beklagcommissie namelijk inhoudelijk niet onjuist geweest, omdat de selectiefunctionaris klagers deelname aan een PP bij beslissing van 3 juni 2022 heeft beëindigd. Verder is volgens de beklagcommissie niet gebleken van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en/of artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie kan zich verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen.

Op 30 mei 2022 kreeg de politie een melding dat klager telefonisch doodsbedreigingen had geuit naar zijn ex-vriendin en haar familie. Klager zou hierbij hebben aangegeven de doodsbedreigingen tot uiting te zullen brengen wanneer zijn elektronische monitoring zou worden afgesloten. De reclassering, die door de politie hierover werd geïnformeerd, heeft de directeur hierop op 31 mei 2022 geadviseerd om ‘klagers deelname aan een PP te beëindigen’. De directeur heeft op diezelfde dag een correctiegesprek met klager gevoerd.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur op basis van de bovenstaande informatie in redelijkheid kunnen beslissen om klager op 31 mei 2022 weer in de inrichting te laten verblijven, ook al is hierbij niet de juiste wettelijke grondslag gehanteerd. Er is daarom geen aanleiding om hem een tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.  

Overweging ten overvloede

Met ingang van 1 december 2021 is artikel 9, tweede lid, van de Pm (oud) overgeheveld naar het nieuw ingevoegde artikel 9a, eerste lid, van de Pm, waarbij een vierde bevoegdheid van de directeur is toegevoegd (onder d), namelijk het onmiddellijk zelfstandig beëindigen van deelname aan het PP indien dit dringend noodzakelijk is (Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen, Stb. 2021, 251). Bij deze wijziging heeft de wetgever toegelicht dat het nieuwe artikel 9a van de Pm buiten toepassing blijft als sprake is van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen waarop het overgangsrecht voor de bepalingen inzake het PP van toepassing is. In dat geval (zoals bij klager) gelden dus alleen de bevoegdheden, zoals genoemd onder a, b en c. Alleen bij gedetineerden die niet onder het overgangsrecht vallen, kan de directeur de zelfstandige bevoegdheid, zoals genoemd onder d, inzetten.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 27 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

 

Naar boven