Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31777/TA, 13 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31777/TA

 

Betreft [klager]

Datum 13 september 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de op 22 maart 2022 opgelegde maatregel van afdelingsarrest die tot 19 april 2022 heeft voortgeduurd.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 19 januari 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor wat betreft de oplegging van het afdelingsarrest en het beklag voor wat betreft het voortduren van de bestreden maatregel ongegrond verklaard (RV 2022-140). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 28 juli 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers raadsvrouw heeft aangegeven dat hij geen gebruik kan maken van deze mogelijkheid en dat zij met klagers instemming namens klager ter zitting het woord zal voeren.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Artikel 57 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) dient te worden geïnterpreteerd als een lex specialis op artikel 58, vijfde lid, Bvt, nu de wetgever in de Memorie van Toelichting heeft beschreven dat het hier om een bijzondere regeling gaat. De wetgever heeft kennelijk willen bewerkstelligen dat de beklagtermijn van zeven dagen van artikel 58, vijfde lid, Bvt in het geval van een afdelingsarrest pas aanvangt op het moment dat het afdelingsarrest zeven dagen heeft geduurd. In dit verband wordt ook gewezen op de uitspraak van de beroepscommissie van 20 maart 1998, 91/0038 C. Het beklag dient in dergelijke gevallen dus uiterlijk op de veertiende dag na bekendwording te worden ingediend. Klager is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag tegen de oplegging van het afdelingsarrest.

Voor wat betreft het voortduren van het afdelingsarrest is de klacht ten onrechte ongegrond verklaard. Klager heeft in het geheel geen gevaarlijk gedrag vertoond waardoor de bescherming van de maatschappij in het gedrang zou kunnen komen. Klager is op 28 februari 2022 per abuis uit de PI te Sittard ontslagen, en heeft zich diezelfde dag geheel uit eigen beweging gemeld bij de instelling. Daarnaast is de ordemaatregel ruim twintig dagen later aan hem opgelegd. Klager begrijpt dat het voor de instelling vervelend is dat hij geen openheid van zaken wenste te geven over het versturen van de brief aan zijn ex-partner, maar enkel ‘vervelend gedrag’ is absoluut onvoldoende om tot de conclusie te kunnen komen dat de opgelegde ordemaatregel redelijk en billijk was met het oog op de te dienen doelen. Voorts is het schrijven van brieven aan zijn ex-partner geen gevaarlijke gedraging. Dat klager brieven schrijft betekent niet zonder meer dat hij deze ook zal versturen. Daarnaast betreft ook het versturen van brieven niet zonder meer een gevaarlijke gedraging waardoor er maatschappelijke onrust ontstaat of de veiligheid van anderen in het gedrang komt. Hiermee komt de veiligheid van zijn ex-partner niet zonder meer in het geding. Hoewel het ontvangen van de brieven mogelijk als vervelend kan worden ervaren, betekent dit niet zonder meer dat de ex-partner van klager voor haar leven hoeft te vrezen. Klager is immers niet in de gelegenheid om haar fysiek te bezoeken, en zelfs toen hij op 28 februari 2022 door een abusievelijke handeling van de medewerkers van de PI te Sittard deze mogelijkheid wel had, heeft hij dit niet gedaan.

De directie van de instelling wenst klager kennelijk een extra straf op te leggen. Het is echter uitdrukkelijk aan de strafrechter voorbehouden om een oordeel te vellen over de gedragingen van klager en de directie mag geen ‘eigen rechter’ spelen over klagers gedragingen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het in beklag ingenomen standpunt wordt gehandhaafd. Klager is terecht niet-ontvankelijk verklaard in het te laat ingediende beklag tegen de oplegging van het afdelingsarrest. De klacht is wat betreft het voortduren van de maatregel terecht ongegrond verklaard. Het voortduren van de maatregel was wel degelijk proportioneel. Het ging niet om vervelend gedrag van klager, maar om delictgedrag met bedreiging en intimidatie van zijn ex-partner. Een postmaatregel was onvoldoende toereikend om het versturen van brieven naar zijn ex-partner te stoppen.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid beklag tegen opleggen afdelingsarrest op 22 maart 2022

Op grond van artikel 58, vijfde lid, Bvt moet het klaagschrift tegen de beslissing tot het opleggen van afdelingsarrest binnen zeven dagen na de dag waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.

Tegen het opleggen van afdelingsarrest staat volgens artikel 57, eerste en vierde lid, Bvt beklag open nadat het afdelingsarrest een week heeft geduurd waarbij de dag waarop de beslissing is genomen buiten beschouwing blijft.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 3 augustus 2022, 22/26811/TA en RSJ 24 mei 2012, 11/4551/TA) worden deze wettelijke bepalingen zo uitgelegd dat het klaagschrift binnen de wettelijke termijn van zeven dagen na kennisname van de beslissing moet worden ingediend, en alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld nadat het afdelingsarrest, de dag van oplegging niet meegerekend, een week heeft geduurd.

Klager heeft op 22 maart 2022 de schriftelijke mededeling ontvangen van de beslissing om hem met ingang van die dag afdelingsarrest op te leggen. Daarin is aangegeven dat binnen zeven dagen na ontvangst van de schriftelijke mededeling beklag kan worden ingediend.

Nu niet in geding is dat klager buiten de zeven dagen termijn beklag heeft ingediend, heeft de beklagrechter klager op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag tegen de oplegging van de bestreden maatregel. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Volgens genoemde vaste jurisprudentie wordt het bepaalde in artikel 57, eerste en vierde lid, Bvt niet als een dergelijke omstandigheid aangemerkt. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Ontvankelijkheid beklag tegen voortduren van het afdelingsarrest tot 19 april 2022

Klager is op 22 maart 2022 de maatregel van afdelingsarrest opgelegd, welke maatregel volgens het bepaalde in artikel 33 Bvt telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan worden opgelegd. In de schriftelijke mededeling van het op 22 maart 2022 aan klager opgelegde afdelingsarrest zelf is geen duur van de maatregel opgenomen. In beklag heeft de instelling verklaard dat de op 22 maart 2022 opgelegde maatregel van afdelingsarrest tot 19 april 2022 heeft voortgeduurd en dat die dag aansluitend een volgende maatregel van afdelingsarrest is opgelegd, waartegen afzonderlijk beklag openstond. Dit is niet weersproken.

De beroepscommissie stelt vast dat de op 22 maart 2022 opgelegde maatregel zonder onderbreking tot 19 april 2022 heeft voortgeduurd en dat de beklagcommissie uitsluitend die duur heeft beoordeeld. Daarbij is de beklagcommissie niet expliciet ingegaan op de ontvankelijkheid daarvan en is zij kennelijk impliciet van ontvankelijkheid uitgegaan.

De beroepscommissie is, anders dan de beklagcommissie, van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van klager in het niet verschoonbaar te laat ingediende beklag tegen de op 22 maart 2022 opgelegde maatregel meebrengt dat die niet-ontvankelijkheid zich ook uitstrekt over de duur van die maatregel. Er kan dan ook niet meer worden toegekomen aan een inhoudelijke toets van het voortduren van de maatregel binnen de termijn waarvoor de maatregel volgens de wet kon worden opgelegd. De wet geeft immers alleen een beklagmogelijkheid tegen het opleggen van het afdelingsarrest dat telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan worden, en in dit geval is, opgelegd. De beklagcommissie heeft klager daarom ten onrechte in het beklag over het tot 19 april 2022 voortduren van de op 22 maart 2022 opgelegde maatregel ontvangen.

De beroepscommissie zal daarom in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de oplegging van het afdelingsarrest ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie betreffende het voortduren van het afdelingsarrest en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 13 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven