Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32507/GA, 18 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Media  v

 

Nummer          23/32507/GA

    

           

Betreft [klager]

Datum 18 september 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om contact met de media.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft op (verbeterd gelezen:) 28 februari 2023 het beklag ongegrond verklaard (ZB-2022-1058). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A. Wijburg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Heerhugowaard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

Op 3 mei 2023 heeft […] zich gesteld als gemachtigde van de directeur.

De beroepscommissie heeft op 13 juni 2023 klagers raadsman gevraagd om de pleitnotities waarnaar hij verwijst in zijn e-mail van 3 juni 2023 toe te sturen. Klagers raadsman heeft deze op 23 juni 2023 toegestuurd. De beroepscommissie heeft deze ter kennisgeving toegestuurd aan de directeur en zijn gemachtigde.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager herhaalt wat is aangevoerd in beklag en voert aanvullend het volgende aan. De directeur verwijst naar het veroordelend arrest en wetenschappelijk onderzoek, maar weet niet hoe de nabestaanden zich verhouden tot het verschijnen van klager in de media. Het is voorstelbaar dat de nabestaanden inmiddels – vele jaren na het overlijden van hun familielid – anders tegenover een dergelijk optreden in de media staan. Het is een aanname dat de nabestaanden behoefte hebben aan rust en pas sinds het onherroepelijk worden van het arrest aan hun rouwverwerking zijn begonnen. De directeur weigert contact te zoeken om het aan hen te vragen, terwijl bij een inperking van een grondrecht meer inspanningen van de directeur mogen worden verwacht.

Klagers belangen zijn onvoldoende meegewogen in de beslissing. De kans om een bijdrage te leveren aan een inhoudelijke documentaire van kwaliteit doet zich nu voor. Klager wil gebruik maken van zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Een inperking van dat recht moet worden gebaseerd op actuele en concrete feiten en omstandigheden. Dat doet de directeur niet. Klagers belangen zijn op dit moment groot.

De beklagcommissie heeft ten onrechte geen oordeel geveld over de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is niet aan klager om alternatieven voor het contact met de media voor te stellen. Hij verzoekt om contact met de media zoals beschreven in zijn verzoek. Dat laat onverlet dat de directeur alternatieven voor het contact of daaraan te stellen voorwaarden wel concreter had moeten overwegen. De directeur heeft onvoldoende gemotiveerd waarom contact met de documentairemaakster niet kan plaatsvinden.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten. Klager verzoekt om te bepalen dat hij contact mag hebben met de documentairemaakster zoals verzocht.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft na een gegrond verklaard beklag (dat is bevestigd in beroep) op 7 december 2022 opnieuw klagers verzoek om contact met de media afgewezen. De nieuwe beslissing is genomen na een verduidelijking van het verzoek door klager en de documentairemaakster. Het mediacontact heeft tot doel om tot een bijdrage te komen aan een documentaireserie die een beeld zou moeten schetsen van klagers strafproces en “de Amsterdamse scene van 1993 tot het einde van het strafproces”. Klager wil het mediacontact gebruiken om zijn kritische mening te uiten over de strafzaak waarin hij tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld en zijn visie op die straf te delen. Het verzoek ziet op verkennende gesprekken en daaropvolgend drie interviewgesprekken met de documentairemaakster.

De directeur heeft in de beslissing toegelicht waarom het door klager verzochte mediacontact zich niet verdraagt met het zwaarwegende belang van de nabestaanden om niet opnieuw met het strafproces, en klager in het bijzonder, te worden geconfronteerd. Klager is voor zeer ernstige strafbare feiten veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De veroordeling is sinds 23 april 2019 onherroepelijk. De daden van klager hebben ernstig leed bij de nabestaanden van de slachtoffers van de liquidaties veroorzaakt. De directeur verwijst naar het arrest van het gerechtshof van juni 2017. Het hof heeft overwogen dat, hoewel de feiten in 2005 en 2006 zijn gepleegd, uit verklaringen van de nabestaanden blijkt dat het grote leed ook na verloop van tijd nog diep wordt gevoeld. Het strafproces heeft lang geduurd en heeft veel media-aandacht gekregen. Daarbij zijn schokkende beelden van de strafbare feiten telkens opnieuw vertoond, wat het leed bij de nabestaanden heeft verergerd en onverminderd heeft doen voortduren.

De verschijning van klager in een documentaireserie zou de rust en het rouwproces van de nabestaanden op een onaanvaardbare wijze verstoren. Ze hebben pas betrekkelijk recent zekerheid en zijn pas daarna begonnen met het oppakken van het dagelijkse leven en het verwerken van het onnoemelijke leed dat hun is aangedaan. Dat het rouwproces voor nabestaanden pas begint na het onherroepelijk worden van een veroordeling staat niet ter discussie. De directeur heeft zich gebaseerd op het arrest van het hof en wetenschappelijk onderzoek. Daaruit wordt voldoende duidelijk dat de nabestaanden baat hebben bij rust. Daarom heeft de directeur nu geen contact gezocht met de nabestaanden. Het benaderen van de nabestaanden zou bijzonder belastend zijn. Dat de nabestaanden zelf in de media zijn getreden, maakt dit niet anders. Voor nabestaanden kan het een positief effect hebben om hun verhaal te doen en hun positie is anders dan die van klager. In een interview met een van de nabestaanden in een tijdschrift geeft de nabestaande aan dat zij nog steeds worstelt met de gevolgen van de liquidatie van haar vader.

Klagers belang bij het mediacontact is slechts betrekkelijk. Hij heeft tijdens het strafproces alle gelegenheid gehad om zijn visie op de zaak en de geëiste straf naar voren te brengen. Er is pas een paar jaar verstreken sinds het einde van het strafproces. Ook is het aannemelijk dat voor klagers verhaal in de toekomst nog interesse vanuit de media zal bestaan. Hoe dan ook weegt het belang van de nabestaanden zwaarder dan het belang van klager. Dat er nu een documentaire wordt gemaakt waaraan klager wil meewerken, maakt die afweging niet anders.

Klager heeft ter beklagzitting te kennen gegeven dat het hem gaat om het mediacontact waar hij om heeft verzocht en niet om een alternatief of contact onder voorwaarden. De directeur ziet ook, gelet op de inhoud van het verzoek waarover het mediacontact zou moeten gaan en waartoe het zou moeten leiden, geen mogelijkheid om het mediacontact onder voorwaarden toe te staan. Het verzoek kan niet deels worden toegewezen als hij niet over zijn strafzaak mag praten. Dat zou neerkomen op een weigering.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Beoordelingskader

Artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) luidt:

1.  De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:

a.  de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.  de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;

c.  de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;

d.  de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

2.  De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.

3.  De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat de directeur iedere keer dat een gedetineerde verzoekt om een gesprek te mogen voeren met een vertegenwoordiger van de media, een afweging moet maken tussen het belang van klager en de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw (bijvoorbeeld RSJ 19 juli 2022, R-20/8114/GA). Daarbij wordt ook het bepaalde in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in acht genomen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager heeft een verzoek gedaan tot contact met een vertegenwoordiger van de media ten behoeve van een documentaire(reeks) over – kortgezegd – klagers strafproces en de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. Het gaat volgens het verzoek om één of twee kennismakingsgesprekken die worden opgenomen met een dictafoon. Indien dit positief verloopt, zou worden bekeken of er sprake kan zijn van beeld- en/of geluidopnames van nog drie gesprekken. De directeur heeft het verzoek op 7 maart 2022 afgewezen. Klagers beklag tegen die beslissing is gegrond verklaard, omdat de beslissing onvoldoende gemotiveerd was. De directeur is opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie heeft de uitspraak van de beklagcommissie bevestigd (RSJ 8 mei 2023, 22/30103/GA).

Klager heeft op 23 november 2022 enkele aanvullende vragen van de directeur beantwoord en een brief van de producent van de documentaire overgelegd. Klager heeft te kennen gegeven dat hij zijn mening wil uiten over de strafzaak en de levenslange gevangenisstraf. De producent van de documentaire heeft toegelicht dat het productiebedrijf is gestart met een documentaireserie over het langstlopende en grootste strafproces in de Nederlandse geschiedenis, de Amsterdamse scene, de bewijsvoering en de opgelegde levenslange gevangenisstraffen. Het is de bedoeling om alle kanten van de zaak te belichten door alle betrokkenen aan het woord te laten. Daarom is het de ambitie om ook klager aan het woord te laten, als onderdeel van een groter verhaal.

De directeur heeft het verzoek op 7 december 2022 opnieuw afgewezen. De directeur meent dat het verzochte mediacontact zich niet verdraagt met de bescherming van de rechten en vrijheden van de nabestaanden van de slachtoffers van de delicten waarvoor klager is veroordeeld (artikel 40, eerste lid, onder c, van de Pbw). Volgens de directeur kon de rouwverwerking van de nabestaanden pas beginnen na het onherroepelijk worden van de strafzaak in 2019. De directeur verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof waarin is overwogen dat de media-aandacht voor de strafzaak voortdurend bijdraagt aan het leed dat de nabestaanden is aangedaan. De directeur acht het te vroeg voor klager om in de media te mogen verschijnen om zijn mening te uiten over de strafzaak en zijn veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf.

De directeur heeft ter beklagzitting aangevoerd dat juist de strafzaak en levenslange gevangenisstraf onderwerpen zijn die voor de nabestaanden bijzonder bezwarend zijn als de dader erover spreekt. Ook heeft de directeur overwogen dat klagers belang bij deelname aan de documentaire slechts betrekkelijk is. Toch is de gemaakte belangenafweging naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende inzichtelijk.

De beroepscommissie begrijpt het veronderstelde belang van de nabestaanden bij rust. De directeur is ervan uitgegaan dat het benaderen van de nabestaanden een te grote belasting voor hen zou opleveren, maar heeft onvoldoende gemotiveerd dat dit belang dermate groot is dat klagers verzoek op uitsluitend deze grond kon worden afgewezen. Vooralsnog valt niet zonder meer in te zien waarom dat het geval zou zijn. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat er ten tijde van de afwijzing van het verzoek 5,5 jaar was verstreken sinds de veroordeling van klager door het gerechtshof en ruim 3,5 jaar sinds het arrest van de Hoge Raad. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het op de weg van de directeur gelegen om te informeren hoe de nabestaanden tegenover een en ander staan. Uit de brief van de producent lijkt bovendien te volgen dat de documentaire ongeacht klagers eventuele bijdrage zal gaan verschijnen, en de nabestaanden in die zin ongeacht de eventuele bijdrage van klager daarmee zouden worden geconfronteerd.

Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur om klagers verzoek inzake contact met de media af te wijzen onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Klager heeft de beroepscommissie verzocht om te bepalen dat hij contact mag hebben met de media. De beroepscommissie zal daartoe niet overgaan, maar zij zal de beslissing van de directeur vernietigen en de directeur opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van vier weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van vier weken na ontvangst daarvan.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 18 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven