Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34304/GB, 7 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/34304/GB

    

           

Betreft  klager

Datum  7 september 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 13 juni 2023 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft in detentie voor zeer oude feiten (gepleegd in 2001). Hij heeft een betalingsregeling met betrekking tot de opgelegde ontnemingsmaatregel. Klager komt sinds 21 juni 2023 in aanmerking voor deelname aan een PP. De einddatum van zijn detentie staat gepland op 9 oktober 2023. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd over klager deelname aan een PP en klager is bereid zich aan alle voorwaarden van een PP te houden. Er is geen sprake van slachtofferbelangen die aan de deelname aan een PP in de weg zouden staan.

Klager kan zich niet vinden in de negatieve adviezen van de vrijhedencommissie (VC), de politie en de reclassering. Klagers dagbesteding is ingevuld door Ex Made en bestaat niet uit, zoals in het advies van de politie staat, de verzorging van zijn moeder. Klager verbaast zich verder – gelet op de naderende einddatum van zijn detentie – over de overweging van de VC dat deelname aan een PP te vroeg zou komen. Temeer nu de VC zelf óók negatief heeft geadviseerd over klagers eerdere verlofaanvraag. Daarnaast vindt klager dat een onttrekking, van inmiddels veertien jaar geleden, hem niet langer kan worden tegengeworpen. De resocialisatie van klager is juist van groot belang, ook gelet op het resocialisatiebeginsel van artikel 2 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de naderende einddatum van zijn detentie.

In de adviezen van de politie en de reclassering wordt verder geen enkele feitelijke onderbouwing gegeven voor de stelling dat sprake is van recidive- en/of vluchtgevaar. Het argument dat een enkelband en voorwaarden geen optie zijn, omdat ‘een enkelband makkelijk te verwijderen is’, is onbegrijpelijk. Vrijwel iedere gedetineerde die deelneemt aan een PP staat onder elektronisch toezicht, ter waarborging van de naleving van het locatiegebod en eventuele andere voorwaarden. Volgens een uitgevoerde risico-taxatie is sprake van laag tot laag-gemiddelde risico’s. Daarnaast heeft klager gedurende zijn detentie in het plusprogramma verbleven.

Verder betwist klager dat hij niet over een aanvaardbaar verblijfadres beschikt. Hoewel de politie in het advies aangeeft dat er zorgen bestaan rond het adres, volgt uit het selectieadvies van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad van 17 mei 2023 dat de politie op 9 maart 2023 heeft aangegeven dat er geen actuele, concrete zorgen bestaan. Daarnaast is dit verblijfadres door de reclassering geschikt bevonden voor elektronisch toezicht. Waarom het opgegeven adres door verweerder, in afwijking van de adviezen, als onaanvaardbaar is beschouwd, is onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat uit het selectieadvies volgt dat de politie het adres van de partner van klager in [plaats] ook heeft beoordeeld en daartegen geen bezwaar ziet. Waarom dit adres niet is betrokken bij de beslissing, blijkt niet.

Voor zover klager ten tijde van de beslissing op het beroep in vrijheid is gesteld, verzoekt hij om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

In een aanvullende reactie van 26 juli 2023 heeft klager het volgende aangevoerd.

Over ruim twee maanden staat klager buiten de gevangenismuren. Dan zit zijn hele straf van ruim tien jaar erop. Intussen is klagers belang bij een fatsoenlijk re-integratietraject zwaarder gaan wegen dan het maatschappelijk belang. Het is onbegrijpelijk waarom men tot de conclusie komt dat klager zich niet aan de voorwaarden zal houden. De vraag is hoe detentiefasering op een veilige en verantwoorde manier moet plaatsvinden, zonder dat klager enige vorm van vrijheden krijgt. Klagers betrouwbaarheid en stabiliteit kan in ieder geval worden beoordeeld aan de hand van zijn positieve gedrag in detentie. Zoals het er nu uitziet zal klager zonder enig re-integratietraject terugkeren in de maatschappij en dat kan niet de bedoeling zijn.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat er geen vertrouwen is een goed verloop van klagers deelname aan een PP. Verweerder verwijst hierbij naar (en parafraseert) de adviezen van de reclassering van 26 januari 2023 en 11 april 2023, het advies van het OM van 16 februari 2023 en de adviezen van de politie van 6 maart 2023 en 26 april 2023 en de selectieadviezen van het JC Zaanstad van mei en juni 2023.

De reclassering heeft in het meest recente advies (‘deeladvies EC’) genoemd dat het risico op onttrekking aan het toezicht niet kan worden uitgesloten, nu klager zich in 2009 aan zijn detentie heeft onttrokken door niet terug te keren van een verlof. Klager wordt door het OM en de politie beschouwd als vluchtgevaarlijk. Dit is een forse contra-indicatie voor elke vorm van vrijheden. Om die reden, en omdat de reclassering en de politie er niet van overtuigd zijn dat klager zich aan de voorwaarden zal houden, heeft de reclassering het onderzoek naar het gebruik van elektronisch toezicht niet uitgevoerd. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.   

Verweerder ziet het maatschappelijk belang van detentiefasering, maar acht het individuele belang van klager daaraan ondergeschikt. Detentiefasering moet wel op een veilige en verantwoorde manier kunnen plaatsvinden en verweerder acht klager – gelet op de hiervoor genoemde adviezen – onvoldoende in staat om de met grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te dragen. Dit levert een onaanvaardbaar en onverantwoord risico op onttrekking op. Omdat de inzet van elektronisch toezicht ook niet mogelijk is, ziet verweerder geen mogelijkheid om het risico op onttrekking te beperken en te beheersen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 5 december 2013 in België en sinds 5 oktober 2022 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf (arrest van het hof Arnhem van 15 september 2003) van dertig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens diefstal/inbraak in vereniging, het uitgeven van valse bankbiljetten, deelname aan een criminele organisatie en overtreding van de Wet wapens en munitie. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 9 oktober 2023.

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-   aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-   hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-   hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-   hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-   hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-   de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-   de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-   de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-   de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-   de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-   de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-   eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-   die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-   van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-   aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-   hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-   hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat er geen vertrouwen is een goed verloop van klagers deelname aan een PP, vanwege de risico’s die van klagers deelname uit zouden gaan.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Hoewel uit het reclasseringsadvies van 26 januari 2023 volgt dat niet valt uit te sluiten dat klager zich zal onttrekken aan de voorwaarden, nu hij in 2009 niet is teruggekeerd van een verlof en klager daarmee als vluchtgevaarlijk wordt aangemerkt, staat daartegenover dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Hoewel de beroepscommissie onttrekkingen aan detentie zwaar meeweegt in haar beslissingen, hebben de reclassering en het OM (advies 16 februari 2023) positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP met een meldplicht en elektronische controle.

Het hierboven genoemde risico op onttrekking aan de voorwaarden kon op 26 januari 2023, naar de inschatting van de reclassering, kennelijk voldoende worden ingeperkt. Uit de latere adviezen van de reclassering van 11 en 26 april 2023 volgt dat de reclassering er niet van overtuigd is dat klager zich aan de voorwaarden zal houden tijdens deelname aan een PP en dat elektronische controle geen middel is om vluchtgevaar of het risico op onttrekking aan de voorwaarden te beperken. Deze (gewijzigde) stelling heeft de reclassering enkel toegelicht door te verwijzen naar informatie van de politie dat er geen vertrouwen is in klagers deelname aan een PP en dat klagers verblijfadres bij de politie bekend is vanwege criminaliteit en forse bedreigingen en intimidaties naar overheidsinstanties. Daarbij merkte de politie wel op dat er op dit moment geen concrete zorgen bestaan rond klagers verblijfadres.

Hoewel klager naar aanleiding van dit advies van de politie op 11 april 2023 een nieuw verblijfadres tijdens zijn deelname aan een PP heeft opgegeven – waartegen de politie geen bezwaar heeft –, heeft de reclassering in haar advies van 26 april 2023 aangegeven dat zij geen onderzoek uitvoert voor de toepassing van elektronische controle op klagers verblijfadres, omdat zij – zoals gezegd – er niet van overtuigd is dat klager zich aan de voorwaarden zal houden tijdens deelname aan een PP en dat elektronische controle geen middel is om vluchtgevaar of het risico op onttrekking aan de voorwaarden te beperken. De beroepscommissie acht dit onbegrijpelijk, omdat dit haaks staat op de eerdere informatie van de reclassering van 26 januari 2023, waarbij de reclassering aangeeft dat de indruk bestaat dat klager beschikt over voldoende adequate probleemoplossende vaardigheden en dat hij een zelfredzame indruk maakt. Er is sprake van voldoende inzicht, er zijn voldoende stabiele factoren aanwezig en een hulpvraag ontbreekt, aldus de reclassering in dat rapport. 

Vervolgens hebben het multidisciplinair overleg (MDO) en de VC van het JC Zaanstad, in navolging en met inachtneming van de adviezen van de reclassering en de politie, negatief geadviseerd over klagers deelname aan een PP, omdat – alles bij elkaar genomen – het risico op onttrekking aan de voorwaarden een forse contra-indicatie is voor deelname aan een PP. Hoewel de beroepscommissie in beginsel de stelling volgt dat het risico op onttrekken een contra-indicatie vormt, acht zij het opmerkelijk dat de VC en het MDO klagers persoonlijke belangen en zijn positieve gedrag in detentie (klager verblijft in het plusprogramma en is actief bezig met zijn re-integratiedoelen) in het geheel niet hebben meegewogen bij het geven van een advies over klagers detentiefasering.

De opmerking dat deelname aan een PP ‘te vroeg zou komen in klagers detentietraject’, acht de beroepscommissie onbegrijpelijk. Deelname aan een PP betekent weliswaar dat klager vergaande vrijheden krijgt, maar nog wel onder toezicht. De beroepscommissie hecht waarde aan een geleidelijke terugkeer van klager in de maatschappij. Feit is dat klager per 21 juni 2023 in aanmerking komt voor detentiefasering en dat hij – voor zover bekend – op 9 oktober 2023 in vrijheid gesteld zal worden.

Tot slot merkt de beroepscommissie op dat klager beschikt over dagbesteding via Ex-Made tijdens zijn deelname aan een PP en dat er – naar het oordeel van de beroepscommissie – ook geen andere factoren, zoals genoemd in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm, zijn die een deelname van klager aan een PP in de weg staan.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op al het voorgaande, onvoldoende gebleken dat de genoemde risico’s in de weg staan aan deelname van klager aan een PP. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager op 9 oktober 2023 in vrijheid gesteld zal worden – en het nemen van een nieuwe beslissing door verweerder en het eventueel realiseren van klagers deelname aan een PP niet meer (effectief) haalbaar zal zijn (ook omdat een PP op grond van de wet minimaal vier weken moet duren) – zal de beroepscommissie daarmee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen.

Nu klager van 13 juni 2023 (de datum van de bestreden beslissing) tot 9 oktober 2023 (de datum waarop klager in vrijheid gesteld zal worden) ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €400,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €400,-.

 

 

Deze uitspraak is op 7 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. C. Fetter en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven