Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29994/GA, 8 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29994/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    8 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem op 21 april 2022 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 17 oktober 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/000602). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A. Wijburg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager wordt geconfronteerd met algemene informatie, die niet specifiek ziet op klager en zijn situatie in detentie. Het betreft een opsomming van algemene informatie die meer specifiek ziet op de zaak waarin klager als verdachte is aangemerkt, dan actuele informatie waaruit de noodzaak tot het opleggen van deze maatregelen kan blijken. Er is al jaren geen nieuwe GRIP informatie, de informatie is niet toegespitst op hem individueel maar op alle verdachten in de strafzaak. Gelet op het verstrijken van de tijd en periode dat klager reeds geconfronteerd wordt met deze vrijheidsbeperkende maatregelen dient de informatie die leidt tot oplegging van de maatregelen kritischer beoordeeld te worden (of deze actueel, betrouwbaar en concreet is). 

Uit de jurisprudentie van de RSJ volgt dat meer is vereist dan een impliciete belangenafweging. Voor klager dient voldoende kenbaar te zijn hoe de directeur tot zijn beslissing is gekomen. De bestreden beslissing van de directeur voldoet hieraan niet. 

Gelet op het verstrijken van de tijd behoren de belangen die klager heeft bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van zijn voorlopige hechtenis zwaarder te wegen dan het belang dat de toezichtmaatregelen thans hebben. Van een dergelijke belangenafweging is niet gebleken. 

Daarnaast is een schrijnende situatie ontstaan met betrekking tot klagers familiebezoek, bellen en bezoek zonder toezicht (BZT). Het bellen blijft een heikel punt. Klager is vader van drie kleine kinderen en vijftien minuten bellen per dag is bijna onmogelijk. Klager is een betrokken vader en contact met zijn kinderen is van groot belang. De maatregelen maken evident inbreuk op de persoonlijke integriteit en het recht op ‘family life’ van klager ex artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Er blijkt niet dat overwogen is dat er individueel bepaalde maatregelen gemaakt kunnen worden voor klager.    

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Het beroepschrift geeft geen nieuwe inhoudelijke informatie. Verwezen wordt naar het eerder door de directeur opgemaakte verweerschrift van 4 juni 2022 en zijn aanvullende reactie van 4 augustus 2022, zijn standpunt tijdens de beklagzitting en de uitspraak van de beklagcommissie. 

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur. De beslissing dient te worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en dient te worden getoetst op basis van ook voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke criteria. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst volstaat niet. 

Het verdient de voorkeur dat bovenstaande informatie en vooral de belangenafweging van de directeur zo duidelijk en zo volledig mogelijk in de beslissing naar voren komen. Dat maakt de beslissing begrijpelijk en op die manier kunnen de beklag- en beroepscommissie de beslissing toetsen. Nadere informatie of afwegingen kunnen evenwel ook naar voren worden gebracht in de beklag- dan wel beroepsprocedure. 

Klager is op de GVM-lijst geplaatst vanwege de indicaties vluchtgevaar, criminele organisatie, mediagevoeligheid, liquidatiegevaar en voortgezet crimineel handelen in detentie. De directeur heeft aan klager – onder meer vanwege zijn plaatsing op de GVM-lijst met het risicoprofiel ‘hoog’ - voor een periode van zes maanden, van 21 april 2022 tot 21 oktober 2022, toezichtmaatregelen opgelegd. 

In de schriftelijke mededeling en de inlichtingen van de directeur wordt verwezen naar de feiten die het volgens de directeur noodzakelijk maken de toezichtmaatregelen op te leggen. De directeur verwijst naar meerdere zeer ernstige feiten waarvan klager wordt verdacht en het hebben van een opdrachtgevende en/of voorbereidende rol binnen een crimineel samenwerkingsverband, dat verantwoordelijk is voor meerdere liquidaties, drugshandel en drugssmokkel. Voorts beschikt het samenwerkingsverband over veel geld, macht en middelen waardoor klager mogelijk in staat kan worden gesteld te vluchten. De directeur vindt het belangrijk klagers contacten te monitoren en daarom heeft hij het belang van de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting laten prevaleren boven klagers persoonlijke belang, aldus de directeur.

Acht keer per twaalf maanden kan klager zijn kinderen, zonder partner, ontvangen onder toezicht van het personeel. In totaal heeft de directie reeds drie keer een uitzondering gemaakt om ouder-kindbezoek plaats te laten vinden in een kamer voor Bezoek onder Begeleiding (BoB) in het bijzijn van de partner van klager. Daarnaast heeft klager de mogelijkheid elke week regulier bezoek te ontvangen, kan hij wekelijks met zijn gezin beeldbellen en mag hij vijf keer per week vijftien minuten bellen, wat ruim boven het wettelijk gestelde minimum in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en in overeenstemming met de circulaire “Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico” is.

De beroepscommissie is van oordeel dat op basis van de beslissing en de toelichting van de directeur voldoende kenbaar is dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt en dat er nog steeds sprake was van een noodzaak tot voortduring van de toezichtmaatregelen. Klager is voorafgaand aan de beslissing gehoord. Aan de beslissing ligt GRIP-informatie ten grondslag, die nog steeds als actuele, concrete en betrouwbare informatie kan worden aangemerkt. De beroepscommissie acht de beslissing in zoverre voldoende inzichtelijk en toetsbaar en gestoeld op een belangenafweging die de beslissing kan dragen.

Uit de circulaire uit bijlage 1 onder onderdeel 1.2 volgt dat voor een sluitende aanpak de samenhangende set toezichtmaatregelen aanwijzingen dient te bevatten ten aanzien van – onder meer – BZT. Uitgangspunt is dat aan een GVM-gedetineerde geen BZT wordt toegekend. De circulaire biedt evenwel ruimte om van dat uitgangspunt af te wijken. BZT kan worden toegekend door de directeur naar aanleiding van een hiertoe ingediend verzoek. De directeur maakt hierin een eigen afweging, waarbij hij het advies van het OO in acht neemt. 

De directeur heeft acht geslagen op het advies van het OO van 13 april 2022, waarin het risicoprofiel als ‘hoog’ is aangemerkt. In de schriftelijke mededeling heeft de directeur overwogen dat hij gezien klagers status en de daarbij opgelegde toezichtmaatregelen geen mogelijkheid ziet klager BZT toe te staan. Klagers voorstel om geluidsopnamen te maken tijdens BZT neemt de directeur niet over omdat hij het niet redelijk uitvoerbaar voor personeel acht om deze na te luisteren. In zijn aanvullende reactie heeft de directeur aangegeven dat een gedetineerde met dit risicoprofiel, overeenkomstig de circulaire, niet in aanmerking komt voor BZT en dat hij geen mogelijkheid ziet om uitzonderingen te maken. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd welke individuele belangenafweging er is gemaakt om klager niet te volgen in zijn wens om BZT toe te kennen en waarom een BZT niet verantwoord is. 

De beroepscommissie zal het beroep daarom, voor zover het ziet op het onderdeel BZT, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal het beroep voor het overige ongegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover het ziet op het onderdeel BZT, gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond. 
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.


Deze uitspraak is op 8 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven