Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26871/GA, 31 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/26871/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    31 augustus 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen een (geheel voorwaardelijke) disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet tijdig naar de arbeid gaan op 23 december 2021, ingaande op 23 december 2021.

De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 8 april 2022 het beklag formeel gegrond en inhoudelijk ongegrond verklaard (Nh 2022-1). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.W. Vedder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepsrechter heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Norgerhaven in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft een gesprek gehad met de directeur naar aanleiding van het gedrag van klager tijdens de arbeid, waarbij de directeur klager heeft verteld dat zou worden volstaan met een waarschuwing. Klager mocht hierop vertrouwen. Vervolgens is toch aan klager een disciplinaire straf opgelegd, waarvan klager ernstig nadeel heeft ervaren. Klager is namelijk wegens de disciplinaire straf gedegradeerd. Dit gevolg staat niet in verhouding met het te dienen doel van de straf.  

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep geen standpunt kenbaar gemaakt.

3. De beoordeling
Klager is disciplinair gestraft, omdat hij op 23 december 2021 niet tijdig aanwezig was bij het vertrek naar de arbeid. Volgens het schriftelijk verslag had klager zich die week ook al een keer ziekgemeld en in de week daarvoor een keer verslapen. De disciplinaire straf is opgelegd na het wijzigen van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) op 1 juli 2021. De verplichting voor een gedetineerde om arbeid te verrichten, is met deze wetswijziging komen te vervallen.

In beklag heeft de directeur naar voren gebracht dat hoewel geen sprake meer was van een verplichting tot het verrichten van arbeid, klager op 27 september 2021 het arbeidsreglement heeft ondertekend en hiermee heeft verklaard in te stemmen met deelname aan de arbeid. Volgens de directeur wordt dan van klager verwacht dat hij zich op de arbeid inzet, gemotiveerd is en zich aan de regels houdt. Ook geeft de directeur aan dat in het arbeidsreglement op basis van de Wet straffen en beschermen staat vermeld dat bij overtreding van de (huis)regels gedetineerden een waarschuwing, een mededeling of een strafrapport (de beroepscommissie begrijpt: een disciplinaire straf) kunnen krijgen. De directeur meent dat de disciplinaire straf in redelijkheid kon worden opgelegd, omdat met het niet meegaan naar de arbeid de orde en veiligheid in de inrichting wordt verstoord. De beklagcommissie heeft ook overwogen dat de directeur in redelijkheid een (voorwaardelijke) disciplinaire straf heeft kunnen opleggen.  

De beroepscommissie komt tot een ander oordeel en overweegt daartoe als volgt.

Een disciplinaire straf kan op grond van artikel 50 van de Pbw worden opgelegd voor feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.    

Tot 1 juli 2021 was sprake van een wettelijke verplichting voor de gedetineerde om in de inrichting arbeid te verrichten. Het niet (willen) voldoen aan die wettelijke verplichting leverde in beginsel strafwaardig gedrag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw op.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan na het vervallen van de arbeidsplicht het niet deelnemen aan de arbeid niet langer worden aangemerkt als strafwaardig gedrag als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Niet deelnemen aan de arbeid kan namelijk niet worden gezien als een feit dat onverenigbaar is met de orde of de veiligheid dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (vergelijk RSJ 31 oktober 2022, 21/24324/GA).

Klager was op 23 december 2021 niet tijdig aanwezig bij het vertrek naar de arbeid. Klager heeft zich daarnaast al eerder een keer verslapen en zich een keer ziekgemeld voor de arbeid. Wat er ook zij van klagers ziekmelding en het te laat komen, het niet of niet tijdig deelnemen aan de arbeid had niet mogen leiden tot het opleggen van een disciplinaire straf. Dat klager het arbeidsreglement heeft ondertekend maakt dit niet anders. Het gedrag van klager kan wel gevolgen hebben voor die gemaakte afspraken en worden meegewogen bij beslissingen in het kader van zijn re-integratie, waaronder promotie- en degradatiebeslissingen. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 31 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. T.L. Hokken, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven