Nummer 22/29126/GA
Betreft [klager]
Datum 1 september 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het meer dan tien keer niet bezorgen van eten (ZB-2021-609);
b. het leveren van rottend voedsel (ZB-2021-612).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft op 19 augustus 2022 de klachten – als één klacht beoordeeld en die klacht – niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.R.P. Bakker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Heerhugowaard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft de mogelijkheid om zelf te koken. De voedingsmiddelen worden geleverd in een box. Die boxen worden verstrekt door medegedetineerden (de ‘boxhoofden’). Structureel zitten niet alle bestelde producten in de box. De geleverde producten zijn niet altijd vers.
Ter zitting in beklag is ook het leveringsschema besproken. Weliswaar heeft klager niet precies bijgehouden wanneer er onvoldoende of bedorven producten zijn geleverd, maar dit kan wel worden afgeleid uit dit schema. Van beide klachten kan in redelijkheid worden aangenomen dat die zien op de leveringen van kort daarvoor. Daarbij komt dat de directie melding heeft gemaakt van een klacht bij het personeel over de levering op 22 oktober 2021. Het beklag van 26 oktober 2021 (beklag a.) ziet dus ten minste op die levering. Klager achtte het niet opportuun om voor iedere fout een klacht in te dienen. De klachten zien juist op een structureel probleem dat tijdens de beklagzitting nog steeds speelde.
Klager weerspreekt de weergave van de feiten door de directeur in beklag. Hij benadrukt dat de klachten over onvolledige levering bekend zijn. Dat is op zichzelf al kwalijk en zeker omdat klager afhankelijk is van specifieke voedingsmiddelen, vanwege zijn medische situatie. Het afdelingspersoneel heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van klagers klacht(en), ook niet nadat klager het afdelingspersoneel nadrukkelijk had verzocht om zelf het werk van de boxhoofden te controleren. De inrichting is dus niet alleen tekortgeschoten in de zorg voor adequate voeding, maar ook zijn de klachten daarover genegeerd.
De suggestie van de directie dat klager zich tot de keuken had kunnen wenden voor een vervangend product, gaat uit van een grotere mate van bewegingsvrijheid dan die klager genoot. Ongeacht of een product kan worden omgeruild, is het verstrekken van bedorven voedsel bovendien al een schending van de zorgplicht voor adequate voeding.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft niet op het beroep gereageerd.
3. De beoordeling
Beklag a.
Ontvankelijkheid van klager in beklag
Het – tien keer – niet leveren van voeding kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
Nu juist tegen een (vermeende) structurele tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kan worden geklaagd, is het denkbaar dat niet alle (vermeende) fouten zich binnen zeven dagen voorafgaand aan het beklag hebben voorgedaan. Omdat een beklag op grond van de wet wel uiterlijk op de zevende dag na kennisname van de beslissing moet worden ingesteld, moet de laatste (vermeende) fout echter wel binnen die termijn vallen. Daarnaast is het wenselijk dat van de eerdere fouten ook een datum bekend is, maar kan ten minste van de gedetineerde worden verwacht dat die een periode aanduidt waarin de fouten zich hebben voorgedaan. Anders valt immers niet te beoordelen of er (mogelijk) sprake is geweest van een structurele tekortkoming.
Klager heeft in beroep, onder verwijzing naar de reactie van de directeur in beklag, aangevoerd dat het beklag ten minste betrekking heeft op de levering van 22 oktober 2021. De beroepscommissie kan hem daarin volgen. Het beklag moet dus zo worden begrepen dat volgens klager tien keer geen eten is bezorgd, waarvan de laatste keer op 22 oktober 2021. Het is echter onduidelijk wanneer of in welke periode het volgens klager eerder mis was gegaan. Daardoor kan niet worden beoordeeld of er – mogelijk – sprake zou zijn van een structurele tekortkoming. Dat betekent dat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig is (zoals bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Pbw). Om die reden kon klager niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.
Beklag b.
Klager heeft in beklag geen enkele datum genoemd waarop hij rottend voedsel heeft gekregen. Het is begrijpelijk c.q. terecht dat klager niet elke keer dat het volgens hem misgaat beklag instelt, maar ook hiervoor geldt dat ten minste de laatste datum bekend moet zijn en ook de periode waarin het eerder zou zijn misgegaan. De directeur heeft geen weet van (data waarop) rottend voedsel (is verstrekt). Eerst in beroep heeft klager aangegeven op welke data het beklag zou zien, simpelweg omdat de leveringen op die data het kortst voor het indienen van het klaagschrift hadden plaatsgevonden. Het is echter niet zonder meer duidelijk dat het beklag inderdaad daarop zag en daar had de beklagrechter dan ook niet van uit hoeven gaan.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 61, vijfde lid, van de Pbw (inhoudende dat het beklag binnen zeven dagen na kennisname van de beslissing moet worden ingesteld). Gelet op het voorgaande kan evenwel niet worden vastgesteld of klager daaraan heeft voldaan. Daarmee is dit beklag echter eveneens onvoldoende nauwkeurig omschreven. Om die reden kon klager niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 1 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. M. Iedema en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter