Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26718/GA, 1 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/26718/GA

    

           

Betreft  [klager]

Datum  1 september 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis, ingaande op 21 juli 2022, en de beslissing van 21 juli 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de PI Arnhem heeft op 4 maart 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (A-2021-240). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. A.J.M. Bommer in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager heeft op verschillende manieren kennis kunnen nemen van hoe de procedure rondom een urinecontrole werkt. De huisregels liggen ter inzage op zijn afdeling en een medewerker heeft uitleg gegeven over de procedure, overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling). Dat klager aangeeft dat hij niet wist of kon weten hoe een urinecontrole werkt, klopt dus niet.

Tijdens het uitvoeren van de urinecontrole bleek klager niet te weten wat de procedure rondom de urinecontrole was, ook al hadden medewerkers dit aan hem uitgelegd. Klager volhardde hierin. Toen heeft de medewerker besloten om de afnameprocedure in het bijzijn van klager (verder) uit te voeren. Klager is door de medewerker geholpen bij het verdelen van de urine over de twee aan klager verstrekte urinebuizen. De buizen zijn vervolgens afgesloten en gecontroleerd. De medewerker heeft ook de stickers met het registratienummer/-code op de twee buizen geplakt. Omdat dit alles gebeurde onder toeziend oog van klager, kon hij op elk moment aangeven dat hij het niet eens was met de wijze waarop de afnameprocedure verliep. Dit heeft hij echter niet gedaan. Hij is hiermee akkoord gegaan door middel van het ondertekenen van het aanvraagformulier. Er is geen reden om te twijfelen aan de beoordelingscapaciteiten van het personeel.

Aangezien de procedure volledig onder het toeziend oog van klager heeft plaatsgevonden en hij dit ook door middel van zijn handtekening heeft bevestigd, kan de positieve uitslag op het gebruik van cannabis niet worden betwist. De beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf is dan ook niet onredelijk of onbillijk (vergelijk RSJ 20 februari 2013, 12/2329/GA).

 

Standpunt van klager

Het staat vast dat de procedure bij de urinecontrole niet volgens de regels is uitgevoerd. Dat klager onmachtig zou zijn geweest om de procedure volgens de regels uit te voeren is onjuist. De betrokken medewerker probeert hiermee zijn verkeerde handelen te rechtvaardigen. Een collega van de betrokken medewerker wees hem er meteen al op dat hij niet volgens de procedure handelde. Een handtekening van klager betekent niet dat daarmee de procedure juist is uitgevoerd. De schorsingsvoorzitter heeft terecht geoordeeld dat de procedure niet juist was uitgevoerd, ondanks het door klager ondertekende formulier.

 

3. De beoordeling

De Regeling bevat gedetailleerde regels over hoe de procedure rondom de afname van urine dient te verlopen. Volgens de wetgever wordt hiermee een zorgvuldige afname van urine gewaarborgd (Stcrt. 1999, 128, pagina 8) en ook de beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken benadrukt dat deze regels de betrouwbaarheid van het urineonderzoek dienen.

In artikel 3 van de Regeling (Afname van urinemonsters) is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald.

De gedetineerde verdeelt onder toezicht van een ambtenaar of medewerker de urine over twee aan hem verstrekte buizen. De gedetineerde sluit de buizen af, waarna de ambtenaar of medewerker controleert of de buizen goed zijn afgesloten. De gedetineerde plakt vervolgens stickers met een uniek registratienummer of code op de twee buizen (lid 5).

In het bijzijn van de gedetineerde controleert de ambtenaar of medewerker of het aanvraagformulier goed en volledig is ingevuld en of het nummer/de code op de buizen overeenstemt met het nummer op het aanvraagformulier (lid 6, eerste volzin).

Zowel de gedetineerde als het personeelslid plaatst een handtekening op het aanvraagformulier ter bevestiging dat de procedure correct is verlopen (lid 7).

Bij klager is op 11 juli 2022 een urinecontrole afgenomen. Het staat niet ter discussie dat niet klager, maar een medewerker de urine heeft verdeeld over de twee urinebuizen, de urinebuizen heeft afgesloten en de stickers op de urinebuizen heeft geplakt. Dit is gebeurd in het bijzijn en onder toeziend oog van klager. De directeur geeft te kennen dat de medewerker hiertoe heeft besloten, omdat klager aangaf dat ‘‘hij niet wist wat hij moest doen’’ en hierin volhardde. Dit zorgde voor ‘��onhandigheid’’ bij de betreffende handelingen. De medewerker heeft klager daarom geholpen bij de handelingen die de wet eigenlijk toebedeelt aan de gedetineerde. De beroepscommissie begrijpt dat klager op de medewerker niet overkwam alsof hij bewust niet meewerkte aan de urinecontrole (wat op zichzelf kan leiden tot disciplinaire bestraffing en degradatie).

De beroepscommissie ziet onvoldoende reden om aan de bovenstaande gang van zaken te twijfelen. Klager betwist weliswaar dat het hem, anders dan de medewerker inschatte, niet lukte om de procedure conform de bovengenoemde wettelijke voorschriften uit te voeren, maar de beroepscommissie heeft voor de juistheid van deze betwisting in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen.

De beroepscommissie begrijpt dat de medewerker op het betreffende moment voor een praktische oplossing koos, maar dit handelen is in strijd met de bovengenoemde bepalingen uit artikel 3 van de Regeling. Deze voorschriften dienen strikt te worden nageleefd, om elke discussie over de betrouwbaarheid van het onderzoek te voorkomen. Nu dit niet is gedaan en nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat (bijvoorbeeld) klagers fysieke of geestelijke gesteldheid hem in het geheel er niet toe in staat stelde om de bovengenoemde handelingen uit te voeren, had de directeur de positieve uitslag op het gebruik van cannabis niet in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen aan de aan klager opgelegde disciplinaire straf en de beslissing om hem te degraderen naar het basisprogramma.

Gelet op het voorgaande moeten de beslissingen van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 1 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven