Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29464/GA, 29 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29464/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    29 augustus 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur) heeft, voor zover in beroep aan de orde, op                  16 mei 2022 klagers verzoek om veertien wekelijkse kortdurende re-integratieverloven afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij de PI Nieuwegein heeft op 13 september 2022 het beklag ongegrond verklaard (NM-2022-466). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. F.A. van Katwijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur heeft klagers verzoek tot een reeks wekelijkse kortdurende re-integratieverloven afgewezen, omdat dit zich niet zou verhouden tot het karakter van de opgelegde gevangenisstraf. De wetgever heeft wekelijks repeterende kortdurende re-integratieverloven niet verboden. Er dient slechts te worden beoordeeld of deze verloven dienstbaar zijn aan klagers voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij. Dat is hier het geval. Het eerste door klager op 4 mei 2022 genoten verlof verliep positief en hij verblijft 92% van zijn detentietijd in het plusprogramma. De inrichtingspsycholoog heeft de vrijhedencommissie expliciet gewezen op het belang dat klager heeft bij een wekelijkse verloffrequentie. De vrijhedencommissie heeft vervolgens positief geadviseerd.

Dat de directeur desondanks, op advies van de selectiefunctionaris, negatief heeft beslist, vraagt om uitleg. Er ontbreekt een voldoende zorgvuldige belangenafweging. De bestreden beslissing is daardoor onvoldoende gemotiveerd en op onredelijke en onbillijke wijze tot stand gekomen. Klager verzoekt hem een passende schadevergoeding toe te kennen, die recht doet aan de immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden.

Standpunt van de directeur
De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter. Omdat een wekelijks kortdurend re-integratieverlof wettelijk niet is uitgesloten, heeft klager hiertoe een aanvraag kunnen indienen en heeft de inrichting die in behandeling genomen. Het advies van de inrichtingspsycholoog is betrokken bij de gemaakte belangenafweging. Dat het volgens de inrichtingspsycholoog van belang is dat klager geleidelijk en op een voorspelbare manier terugkeert in zijn gezin, sluit een andere verloffrequentie niet uit. Het advies van de selectiefunctionaris heeft ertoe geleid dat de directeur zijn voorgenomen positieve beslissing heeft herzien. Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat de directeur zich kan verenigen met de visie van de selectiefunctionaris, die een maandelijkse verloffrequentie passender vindt in het betreffende stadium van klagers detentie. Klager is een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd en hij komt vanaf 20 december 2022 in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma (PP). De directeur heeft hem in overweging gegeven om zijn verlofplan aan te passen en een nieuwe aanvraag tot kortdurend re-integratieverlof in te dienen, niet zijnde een reeks verloven. Dat heeft klager gedaan. 

Dit heeft ertoe geleid dat klager maandelijks kortdurend re-integratieverlof is verleend (op 8 juni 2022, 6 juli 2022 en 10 augustus 2022). Klager heeft niet objectief aangetoond dat deze frequentie niet voldoende zou bijdragen aan zijn re-integratiedoel, namelijk ‘banden versterken/terugkeren naar het gezin’. Van nieuwe omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken, is niet gebleken. De directeur volgt klager niet in zijn stelling dat hij al vanaf mei 2022 wekelijks kortdurend re-integratieverlof had dienen te krijgen, omdat dit zich volgens klager zou verhouden tot het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

 

3. De beoordeling
Klager is sinds 11 augustus 2020 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De datum waarop hij (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 21 oktober 2023.

Klagers verzoek en de beslissing van de directeur
Klager heeft verzocht om wekelijkse kortdurende re-integratieverloven vanaf 11 mei 2022 tot en met 10 augustus 2022 (veertien in totaal) van 7:00 uur tot 20:00 uur, inclusief reistijd. Hij heeft hierbij een verlofplan opgesteld en toegelicht dat hij voor zijn detentie een actieve rol speelde in het leven van zijn dochter en dat hij zijn vader- en partnerrol weer wil oppakken. 

De directeur heeft dit verzoek echter afgewezen en vindt, in navolging van het advies van de selectiefunctionaris, een maandelijkse verloffrequentie passender, gelet op het stadium van de detentie waarin klager zich bevindt. Uit het dossier blijkt dat aan klager vervolgens maandelijks kortdurend re-integratieverlof is verleend (voor een iets kortere duur) op 8 juni 2022, 6 juli 2022 en                      10 augustus 2022. 

Het juridisch kader 
Het kortdurend re-integratieverlof is in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) niet begrensd in frequentie. Klagers verzoek, dat ziet op het wekelijks verlenen van kortdurend re-integratieverlof, is – zoals de beklagrechter terecht heeft overwogen – wettelijk gezien mogelijk. Wel is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Regeling vereist dat het re-integratiedoel, waarvoor het re-integratieverlof wordt verleend, is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Volgens artikel 18a, eerste en tweede lid, van de Pbw staat in dit D&R-plan, dat door de directeur zoveel mogelijk in overleg met de gedetineerde wordt vastgesteld en aangepast, in ieder geval:
-    de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;
-    de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt; 
-    de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;
-    de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

De directeur draagt op grond van het vijfde lid van artikel 18a van de Pbw zorg dat de tenuitvoerlegging plaatsvindt overeenkomstig het D&R-plan.

Verder is in artikel 19, eerste lid, van de Regeling bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

De overwegingen van de beroepscommissie
Klager heeft in zijn D&R-plan als re-integratiedoel opgenomen dat hij de band met zijn kind/gezin wil versterken. In het D&R-plan is toegelicht dat klager zijn partner één keer per maand ontmoet tijdens bezoek zonder toezicht en dat hij zijn nu 5-/6-jarige dochter alleen ziet via beeldbellen. Klager maakt geen gebruik van de in de inrichting geboden faciliteiten, zoals de vader-kinddag of de familiekamer, omdat hij en zijn partner als ouders ervoor hebben gekozen hun dochter niet te vertellen dat haar vader is gedetineerd. 

De beroepscommissie begrijpt dat het belang van klagers dochter ermee is gediend dat tussen hen wekelijks fysiek contact plaatsvindt, zodat klager – zo luidt het advies van de inrichtingspsycholoog – weer op een voorspelbare manier een rol gaat spelen in haar leven. Dit betekent echter niet zonder meer dat de directeur wekelijks kortdurend re-integratieverlof moet verlenen. Doorgaans wordt van de gedetineerde gevraagd om eerst alle in de inrichting geboden faciliteiten te benutten, niet alleen voor het regelen van praktische zaken, maar ook voor het herstellen of behouden van familiebanden. Klager voldoet niet (voldoende) aan deze voorwaarde. Daarnaast bevatte zijn D&R-plan ten tijde van de bestreden beslissing geen aanwijzingen voor de manier waarop werd beoogd om het re-integratiedoel te bereiken, bijvoorbeeld in de vorm van een verlofschema. 

Dat de directeur (desondanks) ervoor heeft gekozen om aan klager elke maand kortdurend re-integratieverlof te verlenen, acht de beroepscommissie niet onredelijk. In de gegeven omstandigheden was het aangewezen dat de directeur het advies van de psycholoog zou betrekken bij zijn beslissing en dat heeft de directeur gedaan. Daarnaast had klager nog maar één kortdurend re-integratieverlof genoten (op 4 mei 2022) en was de eerst mogelijke datum voor deelname aan een PP pas op 20 december 2022. 

Het is niet aannemelijk geworden dat een maandelijks verloffrequentie in de weg stond aan het realiseren van klagers re-integratiedoel, zoals vastgelegd in zijn D&R-plan. De beroepscommissie kan zich dus vinden in het hieromtrent door de directeur ingenomen standpunt. Daarbij heeft de directeur, gelet op het ingezette re-integratietraject van klager, in redelijkheid kunnen stellen dat van een gefaseerde opbouw van verloven geen sprake zou zijn als aan klager elke week kortdurend re-integratieverlof zou worden verleend. 

De beslissing van de directeur kan, gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.


Deze uitspraak is op 29 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven