Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30113/GA, 22 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30113/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 augustus 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de directeur)

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het handelen van zijn casemanager in het kader van zijn verlofaanvragen van 28 september 2021, 17 oktober 2021, 31 oktober 2021 en 25 november 2021.

De beklagrechter bij de PI Heerhugowaard heeft op 25 oktober 2022 het beklag inzake het handelen van de casemanager in het kader van de verlofaanvragen van 31 oktober 2021 en 25 november 2021 gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,- (ZB-2021-742). De beklagrechter heeft niet geoordeeld over het handelen van de casemanager in het kader van de verlofaanvragen van 28 september 2021 en 17 oktober 2021. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M.R.P. Bakker in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De beoordeling
Standpunt van de directeur
De directeur meent dat alle volledige verlofaanvragen van klager door de casemanager zijn doorgezet voor behandeling. In een aantal gevallen is klager ook op de hoogte gesteld van de voortgang via memo’s, nu klager ten tijde van het schrijven van de klacht nog weigerde met de casemanager in gesprek te gaan. Daarom verzoekt de directeur om de uitspraak van de beklagrechter te vernietigen en het beklag van klager ongegrond te verklaren. Voor wat betreft het deel van de klacht dat ziet op het uitblijven van een beslissing op de verlofaanvragen, verzoekt de directeur om de uitspraak van de beklagrechter te vernietigen en het beklag van klager niet-ontvankelijk te verklaren.

Verzoeken van klagers raadsman
Klagers raadsman heeft verzocht om de directeur niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep, omdat “afgevraagd [kan] worden of het instellen van beroep om een beweerdelijke typefout te herstellen […] nog aan te merken is als een doelmatige besteding van belastinggeld”. De beroepscommissie hanteert in dit verband echter geen drempel voor de ontvankelijkheid – de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) biedt die mogelijkheid ook niet – en zal het beroep dus inhoudelijk beoordelen.

Klagers raadsman heeft daarnaast verzocht om de nadere reactie van de directeur van 15 september 2022 toe te sturen, voor zover de beroepscommissie deze reactie relevant acht. De beroepscommissie heeft het dossier op basis waarvan zij dit beroep beoordeelt aan partijen toegestuurd. Daarin bevindt zich geen reactie van 15 september 2022. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om deze reactie alsnog op te vragen en zal dus ook voorbijgaan aan wat de beklagrechter daarover heeft opgenomen in de uitspraak. Mede gelet op de reikwijdte van het beroep – zie de volgende alinea – is deze reactie namelijk niet van belang om het beroep te kunnen beoordelen.

Reikwijdte van het beroep
De beroepscommissie beperkt zich in haar beoordeling tot het handelen van de casemanager in het kader van de verlofaanvragen van 31 oktober 2021 en 25 november 2021, omdat het beklag alleen met betrekking tot díe aanvragen (is beoordeeld en) gegrond is verklaard. Het beroep van de directeur ziet ook alleen daarop.

Ontvankelijkheid van klager in beklag
Ten aanzien van het verzoek van de directeur om klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag te verklaren, voor zover het beklag ziet op het uitblijven van een beslissing op klagers verlofaanvragen, overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie begrijpt het beklag zo, dat dit is gericht tegen het handelen van de casemanager, waardoor uiteindelijk – door de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) – niet of te laat zou zijn beslist. Tegen dit handelen kan beklag worden ingesteld. De beklagrechter heeft het beklag dus terecht inhoudelijk beoordeeld.

Inhoudelijke beoordeling van het beklag
Verlofaanvragen van 31 oktober 2021
De verlofaanvragen van 31 oktober 2021 zagen op verlofdata eind december 2021. Deze aanvragen zijn op 8 december 2021 besproken in het multidisciplinair overleg (MDO), op 13 december 2021 besproken door de vrijhedencommissie (VC) en op 23 december 2021 doorgestuurd aan de Minister.

Het is de beroepscommissie bekend dat een MDO in beginsel eens in de zes weken plaatsvindt, waardoor deze aanvragen kennelijk in eerste instantie wat langer zijn blijven liggen. Dat had naar het oordeel van de beroepscommissie echter aanleiding moeten geven om daarna sneller te handelen in het kader van het gevraagde verlof voor een sollicitatiegesprek op 21 december 2021. Het handelen van de casemanager in het kader van deze aanvraag is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook onvoldoende voortvarend geweest.

Voor de aanvraag voor familiehereniging had klager weliswaar de periode rond de jaarwisseling opgegeven, maar dit verlofdoel is naar z’n aard niet gebonden aan concrete data. Het handelen van de casemanager in het kader van deze aanvraag is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook voldoende voortvarend geweest.

Verlofaanvragen van 25 november 2021
De beroepscommissie kan de directeur volgen in zijn standpunt dat de verlofaanvragen van 25 november 2021, net als de verlofaanvragen van 31 oktober 2021, op 23 december 2021 aan de Minister zijn toegestuurd en niet pas op 23 januari 2022, hoewel dat in het overgelegde overzicht staat vermeld. Alle aanvragen zijn volgens datzelfde overzicht immers op dezelfde datum in het MDO en door de VC besproken en de Minister heeft volgens de directeur op 
5 januari 2022 ook al op alle aanvragen beslist. De datum 23 januari 2022 betreft dus een typefout. Het standpunt van de directeur verbaast klager weliswaar “ten zeerste”, omdat dit eerst in beroep is aangevoerd, maar hij heeft dit inhoudelijk niet betwist.

De verlofaanvragen van 25 november 2021 zagen op verlofdata eind januari 2022 en zijn dus op 23 december 2023 aan de Minister toegestuurd. Het handelen van de casemanager in het kader van deze verlofaanvragen is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook voldoende voortvarend geweest.

Conclusie
De beklagrechter heeft het beklag terecht gegrond verklaard ten aanzien van het handelen van de casemanager in het kader van de verlofaanvraag van 31 oktober 2021 voor een sollicitatiegesprek op 21 december 2022. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. Voor het overige zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren. De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming (gelet op RSJ 20 september 2021, R-20/7971/GA).

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het handelen van de casemanager in het kader van de verlofaanvraag van 31 oktober 2021 voor een sollicitatiegesprek op 21 december 2022. Zij bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

De beroepscommissie laat de toegekende tegemoetkoming van €15,- in stand.


Deze uitspraak is op 22 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven