Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33892/GB, 16 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33892/GB

           

Betreft [klager]

Datum 16 augustus 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 16 mei 2023 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft het verzoek tot deelname aan een PP afgewezen door te verwijzen naar de beslissing van de overleveringskamer van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2022, waarin de overlevering naar België is toegestaan. Het gevolg daarvan is naar het oordeel van verweerder niet dat daarmee deelname aan een PP überhaupt niet mogelijk is (op grond van artikel 6 van de Penitentiaire maatregel (Pm)), maar dat de einddatum van klagers detentie in onvoldoende mate vaststaat (zoals omschreven in artikel 7 van de Pm).

Met betrekking tot het bepaalde in artikel 6 van de Pm merkt klager op dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit de toelichting (Stb. 1998, 111) volgt dat de in artikel 6 van de Pm opgenomen weigeringsgrond ziet op vreemdelingen. Klager hoeft Nederland niet te verlaten, zodat het bepaalde in artikel 6 van de Pm niet in de weg staat aan toewijzing van zijn verzoek.

Verder staat vast dat klager zich gedurende zijn detentie goed gedraagt en dat hij van eerdere verleende vrijheden is teruggekeerd, waarbij opgemerkt wordt dat de beslissing van de rechtbank over de overlevering toen al was genomen. Verder komt betekenis toe aan het feit dat klager zelfmelder is en dat uit het advies van de reclassering volgt dat alle risico’s als laag worden ingeschat. De gestelde onduidelijkheid over de einddatum van klagers detentie is dan ook niet zodanig dat deze een afwijzing van het verzoek kan rechtvaardigen. Klager is tot slot in samenspraak met zijn Belgische advocaat bezig de alternatieven voor een daadwerkelijke overlevering te onderzoeken.

 

Standpunt van verweerder

Op grond van artikel 6, aanhef en onder b, van de Pm komen gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht of die zullen worden uitgeleverd, niet in aanmerking voor een deelname aan een PP.

In de beslissing van 16 mei 2023 is niet juist verwezen naar artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de Pm, maar dat doet niet af aan de juistheid van de conclusie. Klager kan niet voor een detentietraject worden geselecteerd, omdat vaststaat dat hij direct na zijn detentie wordt overgeleverd, hetgeen een weigeringsgrond vormt zoals bedoeld in het hiervoor genoemde artikel 6, aanhef en onder b, van de Pm.

Een PP-traject is gericht op terugkeer in de samenleving. Gedetineerden komen hiervoor alleen in aanmerking in de laatste fase direct voorafgaande aan hun invrijheidstelling (Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3). Aangezien klager niet in vrijheid zal worden gesteld, is er geen sprake van terugkeer in de samenleving na afloop van de huidige detentie. Dat in de toelichting op het artikel alleen gedetineerde vreemdelingen worden aangehaald, maakt dat niet anders. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie blijkt dat de redactie van uitsluiting zo moet worden verstaan dat onder ‘uitgeleverd’ ook ‘overgeleverd’ wordt gelezen (RSJ 10 maart 2014, 14/0312/GB).

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 25 februari 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 52 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Daarnaast is hem een ontnemingsvordering van €2.000.000,- opgelegd. De einddatum van klagers detentie in Nederland is momenteel bepaald op 10 februari 2024.

Op grond van artikel 6, aanhef en onder b, van de Pm komen gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht of die zullen worden uitgeleverd niet in aanmerking voor een deelname aan een PP.

De rechtbank Amsterdam heeft op 2 februari 2022 geoordeeld dat klager kan worden overgeleverd aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel. Uit een mail van 4 april 2023 vanuit het Internationaal Rechtshulpcentrum Arrondissementsparket Amsterdam volgt dat klager direct wordt overgeleverd als hij zijn straf in Nederland heeft uitgezeten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie dient, gelet op de betekenissen die in de Uitleveringswet en de Overleveringswet worden gegeven aan de begrippen ‘uitlevering’ en ‘overlevering’, in artikel 6 van de Pm onder ‘uitgeleverd’ ook te worden verstaan ‘overgeleverd’ (vergelijk RSJ 10 maart 2014, 14/0312/GB, en RSJ 2 november 2018, R-481).

Nu klager al een aantal verloven heeft genoten, begrijpt de beroepscommissie klagers teleurstelling over de afwijzing van zijn verzoek om deelname aan een PP. Klager komt gelet op het voorgaande echter niet in aanmerking voor deelname aan een PP. De bestreden beslissing is daarom juist. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven