Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32886/GV, 14 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32886/GV

               

Betreft [klager]

Datum 14 augustus 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) om te beslissen op zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om te kunnen solliciteren en om een bankrekening te openen. Het verzoek is op of omstreeks 9 februari 2023 bij de selectiefunctionaris ingediend. De door de beroepscommissie als gebruikelijk gehanteerde beslistermijn van zes weken is daarmee op 23 maart 2023 verlopen. Aan klager is door de Dienst Individuele Zaken (DIZ) telefonisch bevestigd dat de beslistermijn inderdaad is overschreden. Klagers raadsvrouw heeft DIZ daarom op 28 maart 2023 verzocht om nadere informatie en/of om te beslissen op klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Vanuit DIZ is hierop negatief geantwoord en is zelfs aangegeven dat niet binnen zes weken, maar binnen een redelijke termijn wordt beslist.

Aangezien een beslissing van verweerder uitblijft, wordt verzocht te bepalen dat het gevraagde kortdurende re-integratieverlof wordt verleend, onder toekenning van een passende compensatie voor de periode waarin klager ten onrechte dit verlof is onthouden.

 

Standpunt van verweerder

Klager is nu gedetineerd vanwege een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Daarom is de directeur op grond van artikel 18 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) beslissingsbevoegd. Dit staat foutief vermeld in de aanvraag van het kortdurend re-integratieverlof. De twee gevangenisstraffen die klager aansluitend uitzit, worden niet meegeteld bij het beantwoorden van de vraag of verweerder of de directeur beslissingsbevoegd is. Klager dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid van de Pbw, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een verzuim dan wel weigering om binnen een wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, een redelijke termijn een beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld.

 

In artikel 18 van de Regeling is – zover relevant – het volgende bepaald:

1.  Op een eerste verzoek van een gedetineerde om kortdurend re-integratieverlof beslist de selectiefunctionaris namens verweerder indien het een gedetineerde betreft die, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar.

2.  De directeur is bevoegd om te besluiten op verzoeken om kortdurend re-integratieverlof van gedetineerden met:

a.  een gevangenisstraf tot maximaal twee jaar, en

b.  een gevangenisstraf langer dan twee jaar indien het eerste re-integratieverlof zonder incidenten is verlopen.

 

Klager is sinds 15 januari 2020 gedetineerd. Volgens zijn registratiekaart onderging hij eerst een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens afpersing. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek, wegens afpersing. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 31 december 2023.

Het door klager ingediende beroep ziet op zijn eerste verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Verweerder stelt dat (alleen) de directeur bevoegd is om op dit verzoek te beslissen, omdat klager op dit moment een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondergaat van twee jaar.

Dit standpunt vindt naar het oordeel van de beroepscommissie geen steun in de wet. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Regeling is in dit geval alleen verweerder beslissingsbevoegd. Klager is – in het kader van zijn huidige detentieperiode – veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie jaar. Het enkele feit dat hij op dit moment een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van twee jaar ondergaat, maakt niet dat de beslissingsbevoegdheid bij de directeur ligt.

De beroepscommissie wenst hier overigens te benadrukken dat de directeur een afgeleide bevoegdheid heeft van verweerder. Dit betekent dat verweerder zijn beslissingsbevoegdheid niet verliest, ook als hij wettelijk gezien niet verplicht is om op een verlofaanvraag te beslissen. Eerst bepaalde de beroepscommissie dit ten aanzien van het nu niet meer bestaande algemeen verlof (RSJ 12 februari 2003, 02/2690/GV), maar de beroepscommissie heeft dit – op grond van de huidige bepalingen in de Regeling – ook aangenomen ten aanzien van het kortdurend en langdurend re-integratieverlof (RSJ 1 juni 2022, 21/23867/GV).

Verweerder is in ieder geval ook daarom – los van de overwegingen hierboven over artikel 18, eerste lid, van de Regeling – aangewezen om te beslissen op klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Het verzoek en alle benodigde informatie, inclusief het advies van de directeur aan verweerder, lag/ligt in klagers geval al klaar om door verweerder te worden behandeld.

Omdat hier alleen verweerder op grond van artikel 18, eerste lid, van de Regeling beslissingsbevoegd is en verweerder – voor zover bekend – tot op heden niet, dus niet binnen een redelijke termijn, heeft beslist op klagers verlofaanvraag, is sprake van een weigering of verzuim om te beslissen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.

Het is de beroepscommissie evenmin bekend dat de directeur, op aangeven van verweerder, heeft beslist op klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Zij zal verweerder daarom opdragen een beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op een beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 14 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en drs. R.J.H.M. Kievitsbosch, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven