Nummer 22/27168/GA
Betreft [Klager]
Datum 18 augustus 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van de directeur om zijn extramurale detentie (EMD) te beëindigen en hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen.
De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 31 maart 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (SC 2022/60). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het PPC Scheveningen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft zich op 24 februari 2022 omstreeks 20:00 uur onttrokken aan zijn detentie. Op 25 februari 2022 heeft klager zich omstreeks 18:00 uur gemeld bij de Forensische Verslavingskliniek Basalt te Almere (hierna: de FVK), waar hij verbleef in het kader van zijn EMD. Op 26 februari 2022 is klager teruggeplaatst in het PPC Scheveningen, waarbij aan hem een ordemaatregel is opgelegd. Klager is in een afzonderingscel geplaatst, omdat er door zijn onvoorziene terugplaatsing geen reguliere cel voor hem beschikbaar was. Gedurende het hoorgesprek is klager desgevraagd aangegeven dat zijn terugplaatsing definitief is. Klager heeft pas op 3 maart 2022 een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) ontvangen waarin daadwerkelijk tot een terugplaatsing is beslist. Klager heeft tegen deze beslissing geen bezwaar ingesteld. Bij klager is namelijk verwarring ontstaan doordat in de ordemaatregel door de directeur reeds was aangegeven dat de beëindiging van zijn EMD en de terugplaatsing definitief is.
Uit het voorgaande volgt dat klager van 26 februari tot en met 3 maart 2022 zonder geldige titel, althans zonder dat daar een beslissing van de Minister aan ten grondslag lag, in het PPC Scheveningen heeft verbleven. De directeur is met diens beslissing onrechtmatig vooruitgelopen op de beslissing van de Minister. Hierdoor heeft de Minister ook geen mogelijkheid meer gehad om klager een andersoortige sanctie op te leggen.
De beslissing van de directeur om klagers EMD te beëindigen en hem terug te plaatsen in het PPC Scheveningen is disproportioneel. Klager heeft een incidentele terugval gehad in het gebruik van middelen. De beslissing geeft geen blijk van enige belangenafweging. Eveneens is niet gebleken dat de mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing of een wijziging van of aanvulling op de voorwaarden in overweging is genomen.
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Wat is er gebeurd?
Klager is op 24 februari 2022 om 18:00 uur vanuit de FVK op verlof gegaan, waarbij hij dezelfde dag om 20:00 uur weer terug diende te zijn. Klager was niet conform afspraak teruggekeerd, waarop om 21:00 uur door de FVK telefonisch contact is gezocht met hem. Klager gaf te kennen dat hij in Almere was, hij cocaïne en alcohol had genuttigd en dat hij voor middernacht zich weer zou melden bij de FVK. Dat heeft klager niet gedaan. Op 25 februari 2022 heeft de directeur klager bij het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen aangemeld onder de status ‘onttrokken aan detentie’. Klager heeft zich op 25 februari 2022 om 18:00 uur alsnog gemeld bij de FVK.
Omdat klager zich had onttrokken aan zijn detentie en omdat hij middelen had gebruikt (waar zorgen over waren), heeft de directeur op 26 februari 2022 beslist om klager vanuit de titel ‘onttrokken aan detentie’ op te nemen in het PPC Scheveningen en de EMD te beëindigen. Door gebrek aan (reguliere) celcapaciteit is in dat kader aan klager op 26 februari 2022 een ordemaatregel opgelegd. Uit de schriftelijke mededeling inzake de ordemaatregel volgt dat de directeur te kennen heeft gegeven dat klagers terugplaatsing in het PPC Scheveningen definitief is.
Op 3 maart 2022 heeft de Minister beslist klagers EMD te beëindigen en hem te plaatsen in het PPC Scheveningen.
De ontvankelijkheid van klager in beklag
De beroepscommissie vat het beklag – anders dan de beklagcommissie – op als te zijn gericht tegen de beslissing van de directeur om klagers EMD te beëindigen en hem te plaatsen in het PPC Scheveningen, en niet tegen de beslissing van de Minister. Immers, het klaagschrift dateert van 1 maart 2022 en de beslissing van de Minister dateert van ná het klaagschrift. Nu in casu sprake is van een door de directeur genomen beslissing, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Als overigens het beklag wel was gericht tegen de beslissing van de Minister, dan had de beklagcommissie zich onbevoegd moet verklaren om van het beklag kennis te nemen in plaats van klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.
De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.
De overwegingen van de beroepscommissie
Op grond van artikel 44m, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) kan de Minister een gedetineerde – op grond van een advies van de directeur – terugplaatsen in de inrichting, als de gedetineerde niet (meer) in staat of bereid is om deel te nemen aan het programma in de laatste fase buiten de inrichting (de extramurale fase) of om te voldoen aan de voorwaarden die daaraan zijn verbonden.
Nu een beslissing tot het beëindigen van een EMD en het terugplaatsen van een gedetineerde in een inrichting voorbehouden is aan de Minister, is sprake van een door de directeur onbevoegd genomen beslissing. De beroepscommissie zal het beklag daarom gegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
De beroepscommissie merkt nog op dat de directeur – als die van oordeel is dat de gedetineerde niet meer in staat is of bereid is deel te nemen aan het programma in de laatste fase buiten de inrichting dan wel te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden – in afwachting van de beslissing van de Minister, kan beslissen de gedetineerde op grond van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering kan insluiten in de inrichting. De algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de extramurale fase ligt ingevolge artikel 44e, eerste lid, van de Pm immers wel bij de directeur. Hoewel aan klager in dezen wel een ordemaatregel is opgelegd, was dat niet in afwachting van de beslissing van de Minister.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 18 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter