Nummer 23/32065/GM
Betreft [klager]
Datum 25 juli 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de Diclofenac niet meer als ‘zo nodig’-medicatie op de afdeling aanwezig was.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en […], hoofd zorg, namens de inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 2 juni 2023.
Eén van de leden van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken, zoals de voorzitter ter zitting heeft uitgelegd. Partijen hebben aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De Diclofenac, die volgens afspraak met de inrichtingsarts als ‘zo nodig’-medicatie op de afdeling beschikbaar was, is telkens weggehaald. Klager gebruikt deze medicatie voor zijn maagaanvallen. Hij heeft deze aanvallen eens in de zoveel tijd, maar het is niet van tevoren aan te geven wanneer dat gebeurt. Klager wil voor zijn gemoedsrust dat in zo'n situatie de medicatie beschikbaar is.
Standpunt van de inrichtingsarts
Het is gebruikelijk dat klager zelf aangeeft wanneer de voorraad Diclofenac opnieuw moet worden aangevuld. Aangezien klager niet vaak gebruik maakt van deze medicatie wilde de verpleegkundige klager hierover spreken voordat een nieuwe bestelling werd geplaatst. Het hoofd zorg heeft ter zitting toegelicht dat wordt bijgehouden hoe lang een geneesmiddel in de kast ligt en dat rekening wordt gehouden met de houdbaarheid. De medicatie is een paar keer gebruikt. Inmiddels is afgesproken dat de ‘zo nodig’-medicatie op de afdeling blijft liggen.
3. De beoordeling
Gelet op het dossier en het besprokene ter zitting gaat de beroepscommissie ervan uit dat het de afspraak was dat de ‘zo nodig’-medicatie voor klager op de afdeling aanwezig was. Het is begrijpelijk dat klager voordat de medicatie werd weggehaald van de afdeling, geïnformeerd had willen worden over de reden daarvan. Nu klager daarin niet is gekend, is de beroepscommissie van oordeel dat er niet zorgvuldig is gehandeld.
Het handelen van de inrichtingsarts moet daarom worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 25 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter