Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34645/SGA, 12 juli 2023, schorsing
Uitspraakdatum:12-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/34645/SGA

    

Betreft [Verzoeker]

Datum 12 juli 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van het (nog steeds) niet (kunnen) aanbieden van geestelijke verzorging.

 

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van landsadvocaat namens de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

De voorzitter merkt ter inleiding op dat op 17 mei 2023 via een memo aan gedetineerden in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de PI Vught is medegedeeld dat gesprekken met de geestelijke verzorger de komende drie à vier weken niet doorgaan wegens een gebrek aan mankracht. Verzoekers verzoek om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan is afgewezen (RSJ 26 mei 2023, 23/33906/SGA). De directeur heeft vervolgens op 16 juni 2023 opnieuw aan de gedetineerden in de EBI medegedeeld dat nog steeds geen geestelijke verzorging kan worden aangeboden. Het schorsingsverzoek dat verzoeker daartegen heeft ingediend is eveneens afgewezen (RSJ 20 juni 2023, 23/34347/SGA). De directeur heeft vervolgens op 3 juli 2023 medegedeeld dat nu ook de vaste en tot dat moment enige imam van de EBI niet meer beschikbaar is, waardoor nog steeds geen geestelijke verzorging kan worden aangeboden. Daartegen is dit schorsingsverzoek gericht.

 

Namens verzoeker is aangevoerd dat het niet aanbieden van geestelijke verzorging niet meer tijdelijk van aard is. Er zijn inmiddels zeven weken verstreken en aan verzoeker is medegedeeld dat het niet de verwachting is dat (aan hem) nog persoonlijk contact met de geestelijke verzorger(s) zal worden toegestaan. Het vooruitzicht is alleen maar slechter geworden. Er is niet langer sprake van een geoorloofde beperking van verzoekers recht op godsdienstvrijheid zoals is neergelegd in artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De directeur heeft een verplichting om er zorg voor te dragen dat er binnen de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is en heeft voldoende tijd gehad om met een oplossing te komen.

 

Namens de directeur is aangevoerd dat hij zelf ook is geconfronteerd met het onverwachts wegvallen van de vaste imam. Het vinden van (inmiddels) twee imams heeft dan ook prioriteit. De directeur is voor het beschikbaar stellen van voldoende geestelijke verzorging echter afhankelijk van de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging en het hoofd islamitische geestelijke verzorging. De directeur kan niet zonder meer andere geestelijke verzorgers toelaten tot de inrichting vanwege het strenge beveiligingsregime in de EBI. Bij de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging is al een aantal keer het belang benadrukt om zo spoedig mogelijk nieuwe imams te vinden. De directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging onderkent de urgentie van een spoedige oplossing voor de ontstane situatie en heeft duidelijk gemaakt er hard aan te werken om op korte termijn weer voldoende imams beschikbaar te kunnen stellen. De directeur betreurt het dat deze ongewenste situatie langer duurt dan aanvankelijk werd gedacht. Er is geen sprake van onwil, maar van onmacht. Een toewijzing van het schorsingsverzoek zou een oplossing van de onderhavige situatie niet bespoedigen.

 

De voorzitter overweegt – voorlopig oordelend – als volgt.

Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur dient op grond van het tweede en derde lid van dat artikel ervoor zorg te dragen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar

is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde, en dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten in de inrichting bij te wonen. Het recht op persoonlijke gesprekken met de imam vormt een onderdeel van het individueel rechtens afdwingbare recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in onder meer artikel 9 van het EVRM. Gelet op het tweede lid van artikel 9 van het EVRM moeten beperkingen op dit recht – kort gezegd – wettelijk zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en tevens de in dat artikellid vermelde belangen dienen.

 

Hoewel de voorzitter constateert dat de voor verzoeker (zeer) ingrijpende beperking van zijn recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof inmiddels geruime tijd voortduurt, is de (voortdurende) noodzaak daartoe – met het oog op het handhaven van de orde en de veiligheid in (en buiten) de inrichting – nog steeds voldoende aannemelijk. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de directeur alternatieven heeft onderzocht om alsnog geestelijke verzorging aan te kunnen blijven bieden.

 

Met het wegvallen van de vaste en enige resterende imam is echter meer onduidelijkheid ontstaan over de termijn waarop geestelijke verzorging weer mogelijk zal zijn dan voorheen het geval was, wat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter een ongewenste en prangende situatie oplevert. De voorzitter geeft de directeur daarom dringend in overweging om – zo nodig in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen – andere alternatieven te gaan onderzoeken dan de reeds onderzochte alternatieven, teneinde gedetineerden alsnog (op een zo kort mogelijke termijn) de mogelijkheid te bieden om op enige wijze invulling te geven aan hun recht op het vrij belijden en beleven van hun geloof. 

 

Gelet op al het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter (nog steeds) sprake van een vooralsnog geoorloofde beperking van verzoekers recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 12 juli 2023 gedaan door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.

      

Voorzitter

Naar boven