Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33415/GB, 11 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

    

 

Nummer          23/33415/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 11 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op [geboortedatum] 2004 (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 maart 2023 beslist dat klager niet in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) wordt geplaatst, maar dat hij geplaatst blijft in het huis van bewaring (HVB) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 21 april 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S.L. Prass, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) neemt een voorschot op de inhoudelijke behandeling van de zaak door zich te verzetten tegen klagers plaatsing in een JJI, terwijl de rechtbank dat op 22 februari 2023 heeft bevolen. Volgens het OM zou er sprake zijn van gevaarzetting en risico’s voor andere jeugdigen. Het OM en verweerder hebben dat echter niet nader gemotiveerd. In de praktijk blijkt het tegenovergestelde. Klager heeft in de PI Lelystad met een andere jeugdige (ook achttien jaar) op een cel verbleven. Deze jeugdige is inmiddels wel in een JJI geplaatst. Van een capaciteitsgebrek is dus geen sprake meer.

Klager was nog maar zeventien ten tijde van het delict waarvan hij wordt verdacht. Daarom is het jeugdstrafrecht van toepassing. Daar kan slechts bij hoge uitzondering van worden afgeweken. Daarvoor bestaat in dit geval geen aanleiding. Klager heeft belang bij een verblijf in een pedagogische setting. Een verblijf in een PI leidt juist tot verharding.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Verweerder is bevoegd om te beslissen over de plaats waar een straf of maatregel ten uitvoer wordt gelegd. De aanwijzingen van het OM worden bij die beslissing meegewogen. Het OM heeft kenbaar gemaakt het onwenselijk te vinden als klager in een JJI wordt geplaatst.

Er is sprake van een zeer ernstig feit (opdrachtgeven tot moord aan twee zeer jonge uitvoerders), klager is inmiddels achttien jaar – bijna negentien jaar – oud en het is mogelijk om een jeugddetentie in een PI te ondergaan. Van 8 juni 2023 tot 26 juli 2023 zal klager ter observatie worden opgenomen op de observatieafdeling van de JJI Teylingereind te Sassenheim.

 

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment (administratief) in het HVB van de PI Lelystad. Verweerder heeft kennelijk op enig moment beslist dat klager in een JJI zou worden geplaatst, maar is later op die beslissing teruggekomen. Klager wil alsnog graag in een JJI worden geplaatst. Daarover gaat dit beroep.

Klagers huidige verblijf in de JJI Teylingereind (voor observatie) is tijdelijk.

 

Beoordelingskader

Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kan klager in een JJI worden geplaatst. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan klager ook in een HVB worden geplaatst.

Bij een opgelegde jeugddetentie geldt iets vergelijkbaars: de veroordeelde kan dan zowel in een JJI als in een gevangenis worden geplaatst. Voor een jeugddetentie geldt dat die alleen in een uiterste noodsituatie ten uitvoer kan worden gelegd in een PI (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12). Bij een meerderjarige kan het “afhankelijk van de persoon van de betrokkene [wenselijk zijn] dat deze [jeugddetentie] in een inrichting voor volwassenen wordt ondergaan” (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 13). Ook dan dient, alles overwegend, echter sprake te zijn van een uiterste noodsituatie (zie RSJ 10 maart 2021, R 20/7287/GB).

Over de situatie van een voorlopig gehechte jeugdige is in de wetsgeschiedenis geen dergelijke norm te vinden. De beroepscommissie is echter van oordeel dat in zo’n geval evenzeer het uitgangspunt moet zijn dat de jeugdige in een JJI wordt geplaatst en slechts in een uiterste noodsituatie in een PI. Dat kan al worden afgeleid uit het feit dat de bepaling in de Bjj een gedetailleerdere versie (‘specialis’) is van de bepaling in de Pbw. Bovendien bestaat het risico dat het ondergaan van een voorlopige hechtenis in een PI het (daarna) ondergaan van een jeugddetentie, met bijkomende behandeling, in een JJI minder kansrijk maakt.

Verder is de rechtbank op grond van artikel 78, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd om ‘in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte’ in haar bevel de plaats te vermelden waar de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan. Verweerder blijft echter bevoegd om te beslissen over de plaatsing van een voorlopig gehechte. Toepassing van artikel 78, vierde lid, Sv, maakt dat niet anders (Kamerstukken II 2001/02, 28202, nr. 3, p. 5).

Op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw en artikel 12, vijfde lid, van de Bjj neemt verweerder de aanwijzingen van het OM en van de rechtbank wel bij de beslissing in aanmerking. Daarover staat in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 38 (Pbw) en – in iets andere bewoordingen – Kamerstukken II 1997/98, 26016, nr. 3, p. 36 (Bjj)):

“Op grond hiervan zal de selectiefunctionaris [namens verweerder] doorgaans zijn beslissing overeenkomstig de aanwijzingen nemen. De situatie kan zich echter voordoen dat de door het openbaar ministerie aangegeven dan wel door de rechter aanbevolen wijze van tenuitvoerlegging op praktische problemen stuit dan wel zich niet verdraagt met het geldende stelsel van differentiatie en selectie. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat de selectiefunctionaris zijn beslissing tot plaatsing afstemt op de mogelijkheden. Het ligt voor de hand het openbaar ministerie of andere autoriteiten op de hoogte te stellen in het geval dat wordt afgeweken van voornoemde aanwijzingen.”

 

Aanwijzingen van de rechtbank en het OM

De rechtbank Amsterdam heeft op 22 februari 2023 in het bevel tot gevangenhouding van klager expliciet bepaald “dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een justitiële jeugdinrichting in Nederland”. Daartoe overwoog zij:

“De verdachte was ten tijde van het feit minderjarig, hij heeft een blanco strafblad en er is niets bekend over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarbij komt dat de zwaarte van de verdenking op zichzelf geen reden is af te wijken van het uitgangspunt dat jeugdrecht dient te worden toegepast.”

Het OM heeft verweerder daarna geadviseerd om klager niet in een JJI te plaatsen, vanwege:

-    de aard en omvang van de verdenking (opdrachtgeven tot het plegen van moord aan twee zestienjarigen die de opdracht ook hebben uitgevoerd);

-    klagers huidige leeftijd en zijn leeftijd ten tijde van het feit (ruim 17 jaar);

-    de omstandigheid dat klager bij zijn aanhouding in het bezit was van automatische vuurwapens.

Het OM vreest voor beïnvloeding door klager van andere minderjarigen.

 

Overwegingen van de beroepscommissie

Uit het voorgaande volgt dat deze vraag moet worden beantwoord: heeft verweerder – conform de aanwijzing van het OM, maar tegen de aanwijzing van de rechtbank in – redelijkerwijs kunnen concluderen dat er sprake is van een uiterste noodsituatie, waardoor klager niet in een JJI kan worden geplaatst?

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder deze conclusie onvoldoende heeft gemotiveerd. De aanwijzing van het OM is op zichzelf begrijpelijk en de aard van de verdenking tegen klager is bijzonder ernstig te noemen. Maar daaruit volgt niet zonder meer dat klager ongeschikt is om in een groep met andere jeugdigen te functioneren. Bovendien heeft de rechtbank de argumenten van het OM kennelijk al gewogen en anders geconcludeerd. Verweerder dient weliswaar zowel de aanwijzingen van het OM als van de rechtbank mee te wegen, maar aan de aanwijzing van de rechtbank moet – naar het oordeel van de beroepscommissie – meer gewicht worden toegekend. Dat kan alleen anders zijn, als het OM informatie heeft die de rechter destijds niet had. Het is echter niet gesteld of gebleken dat dat zo is.

Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat niets bekend is over klagers persoonlijke omstandigheden. Dat maakt het sowieso lastig om een weloverwogen keuze te maken tussen een JJI en een PI. Het was dan ook wenselijk geweest als een (beknopt) gedragsdeskundig advies was ingewonnen, vóórdat verweerder zijn beslissing nam, zelfs als dat alleen voor deze beslissing had moeten worden opgemaakt. Als dat praktisch niet haalbaar was, dan had op z’n minst – op basis van het dossier – overleg kunnen plaatsvinden met bijvoorbeeld het hoofd behandeling van een JJI. Zo iemand kan de groepsgeschiktheid van klager beter inschatten dan verweerder, het OM of de rechtbank.

Omdat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Op dit moment wordt klager onderzocht in de JJI Teylingereind. Inmiddels, en zeker na afloop van die periode, zal dus meer over klager bekend zijn. Daarom zal de beroepscommissie verweerder opdragen om uiterlijk op 26 juli 2023 een nieuwe beslissing te nemen (als de rechtbank klagers voorlopige hechtenis op diezelfde datum verlengt).

De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat klager momenteel in een JJI verblijft en bij de huidige stand van zaken nog niet duidelijk is of klager in een PI of in een JJI moet/had moeten worden geplaatst.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak, uiterlijk op 26 juli 2023. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 11 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M. Iedema en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven