Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31748/GV, 17 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31748/GV

               

Betreft [klager]

Datum 17 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 januari 2023 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. C. Stroobach, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof zodat hij een sollicitatie- en kennismakingsgesprek kan voeren met zijn toekomstige werkgever en een bezoek kan brengen aan zijn familie. Anders dan verweerder stelt, zijn het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 30 augustus 2022, ingeschat als gemiddeld. Verder heeft de reclassering geadviseerd om klager in aanmerking te laten komen voor verdere fasering “als betrokkene bereid is om mee te werken aan verdiepende diagnostiek, […] zodat hij aan zichzelf kan werken”. Klager voldoet inmiddels aan deze voorwaarde. De door verweerder genoemde ambulante behandeling heeft de reclassering geïndiceerd in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Het is dus geen voorwaarde voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof.

De beroepscommissie acht het van belang dat verweerder motiveert waarom de eventueel aanwezige risico’s niet zouden kunnen worden ondervangen door het stellen van bijzondere voorwaarden (RSJ 23 maart 2023, 22/29279/GV). Verweerder heeft dit in klagers geval echter niet onderzocht of onderbouwd.

Bovendien is al besloten dat klager vanaf 8 februari 2023 in aanmerking komt voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en wordt hij op 7 augustus 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hem dient daarom kortdurend re-integratieverlof te worden verleend, zodat hij geleidelijk en op een veilige manier kan terugkeren in de maatschappij.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Het professionele oordeel van de reclassering, dat afwijkt van de OXREC, is dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog moeten worden ingeschat. Deze risico’s staan in de weg aan het verlenen van verlof. Daarnaast wijst de Risicoscreener Geweld uit dat er, in geval van vrijheden, sprake is van ernstige zorgen met betrekking tot toekomstig geweld buiten de inrichting. Uit het dossier, waaronder de ‘rapportage Verdiepingsdiagnostiek 3RO’ van 19 oktober 2022, blijkt dat het geïndiceerde nadere onderzoek en de (ambulante) behandeling nog niet zijn gestart. Dat betekent dat de genoemde risico’s nog onverminderd aanwezig zijn. Als klager nog niet heeft deelgenomen aan een bij hem passende gedragsinterventie ter verlaging van de aanwezige risico’s, is het onverantwoord om hem vrijheden te verlenen. Dat klager gewenst gedrag vertoont in de inrichting en dat er (buiten zijn schuld om) nog geen behandeling heeft plaatsgevonden, is onvoldoende zwaarwegend om dit anders te maken.

Dat klager binnenkort in aanmerking komt voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid, betekent overigens nog niet per definitie dat dit verlof aan klager zal worden verleend. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de inrichting zich momenteel inspant om de aanvraag hiervoor compleet te maken.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 16 februari 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van 15 maanden, in verband met de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van een andere aan hem opgelegde gevangenisstraf. De datum waarop hij (in het kader van de eerstgenoemde gevangenisstraf: voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld is op dit moment bepaald op 7 augustus 2023.

Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) wordt bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof in ieder geval de mogelijkheid betrokken om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen.

In artikel 4 van de Regeling is bepaald dat het verlof wordt geweigerd in geval van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten (sub b).

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof zodat hij een sollicitatie-/ kennismakingsgesprek kan voeren met een potentiële werkgever en een bezoek kan brengen aan zijn familie. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat is geadviseerd om klagers re-integratietraject te starten met een ambulante behandeling ter vermindering van het recidiverisico. In dat kader kunnen de aanwezige risico’s volgens verweerder beter in kaart worden gebracht en kan er een re-integratieplan op maat komen. Op dit moment acht verweerder de risico’s te groot om kortdurend re-integratieverlof te verlenen.

In het reclasseringsadvies van 30 augustus 2022, dat is opgesteld ten behoeve van klagers detentie- en re-integratieplan, staat dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog en het risico op letselschade als gemiddeld-hoog. Deze inschattingen zijn gebaseerd op statische gegevens, en ook op het feit dat de ernst van de delicten lijkt toe te nemen (klager wordt een veelpleger genoemd) en dat hij het laatste delict heeft gepleegd tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van een vorige gevangenisstraf, zo’n anderhalf jaar geleden. De reclassering vindt het te vroeg om te zeggen dat klager sindsdien is veranderd, omdat hij zich niet bewust lijkt te zijn van de oorzaken van zijn delictgedrag. Daarom wordt geadviseerd om klager pas in aanmerking te laten komen voor fasering, als hij bereid is mee te werken aan verdiepende diagnostiek. Deze diagnostiek dient ervoor te zorgen dat meer inzicht komt in wat hem drijft en welke behandeling voor hem passend is. De casusregiehouder Top600 acht dit eveneens van belang. Het advies waarin verslag wordt gedaan van deze verdiepende diagnostiek is uitgebracht op 19 oktober 2022. Hierbij is ambulante behandeling geadviseerd, maar niet is gespecifieerd in welke fase van de aan klager opgelegde gevangenisstraf dit dient te gebeuren (tijdens de detentie(fasering) of in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling).

Deze onduidelijkheid maakt de afwijzing van klagers verlofaanvraag, naar het oordeel van de beroepscommissie, echter op zich niet onredelijk.

Naast het feit dat de reclassering de risico’s als (gemiddeld-)hoog heeft inschat en klager nog geen ambulante behandeling heeft ondergaan, wijst de Risicoscreener Geweld op ernstige zorgen op toekomstig geweld buiten de inrichting in geval van vrijheden tijdens detentie. Naar aanleiding hiervan is een uitgebreide(re) risicotaxatie aangevraagd. Als de uitkomsten van deze risicotaxatie bekend zijn, zo schrijft de casemanager op 13 januari 2023, zal een aanvraag worden gediend om klager te laten plaatsen in een Beperkt Beveiligde Afdeling. De beroepscommissie begrijpt dat een dergelijk faseringstraject in lijn is met wat de reclassering op 30 augustus 2022 heeft geadviseerd. In de gegeven omstandigheden is het voorts niet onredelijk om te stellen dat bijzondere voorwaarden de aan het verlof verbonden risico’s niet voldoende kunnen beperken en beheersen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde risico’s in de weg staan aan het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, ondanks klagers beperkte strafrestant en zijn belang om zich geleidelijk voor te bereiden op een terugkeer in de samenleving. De betreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven