Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30341/GV, 23 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30341/GV

               

Betreft [klager]

Datum 23 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 november 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om een cursus over elektrische auto’s te volgen. Hij komt op grond van artikel 19 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof. Bovendien ziet zijn verzoek op een in zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) vastgestelde re-integratieactiviteit die niet binnen de muren van de inrichting kan worden verricht.

 

In tegenstelling tot wat in het advies van de inrichting staat, heeft klager nog geen toezegging van een bedrijf om daar aan het werk te kunnen. Er heeft slechts een verkennend telefoongesprek plaatsgevonden. Het volgen van een cursus zal bijdragen aan de bereidheid van een werkgever om klager een baan aan te bieden.

 

Het is juist dat klager al een jaar voor zijn mogelijke plaatsing in de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) of deelname aan een penitentiair programma (PP) een cursus wenst te volgen. Gelet op de lange detentieduur en zijn leeftijd zal het namelijk niet eenvoudig zijn om een baan te vinden. In dat kader verwijst klager naar RSJ 25 oktober 2021, RSJ 21/22935/GV. De beroepscommissie was in die zaak van oordeel dat het argument dat het ‘te vroeg zou zijn voor het verlenen van vrijheden’ onvoldoende overtuigend is, mede gelet op het feit dat de wet voor klagers huidige detentiefase de mogelijkheid openstelt tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof.

 

De cursus die klager wenst te volgen vindt niet in de nabijheid van de slachtoffers/nabestaanden plaats en een gebiedsverbod met elektronische monitoring is een praktisch controlemiddel. Maatschappelijke onrust kan overigens altijd ontstaan en dit zal niet anders zijn als klager over een half jaar wel verlof mag genieten. Er is niet gebleken van bijzonderheden in dit verband. Evenmin is gebleken van een concrete beoordeling door de officier van justitie op dit punt.

 

Eerdere verzoeken om verlof hebben vanwege diverse omstandigheden tot negatieve beslissingen geleid. Klager heeft echter belang bij de voorbereiding op een geleidelijke terugkeer in de samenleving gedurende de eindfase van zijn detentie.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat bijscholing in dit stadium van klagers detentie niet noodzakelijk is, nu een eventuele deelname aan een PP nog ver weg is en klager tijdens zijn fasering de mogelijkheid heeft om aan zijn vakkennis te werken. Blijkens stukken vanuit de inrichting en vanuit de reclassering heeft klager reeds contact gelegd met een potentiële werkgever, waar hij mogelijk in het kader van zijn fasering kan gaan werken.

 

Daarnaast is klager veroordeeld voor een ernstig feit. De belangen van de slachtoffers en het risico op maatschappelijke onrust wegen op dit moment zwaarder dan klagers persoonlijke belang. Hoewel de reclassering positief heeft geadviseerd ten aanzien van activiteiten in het kader van re-integratie, moet er blijkens het advies wel rekening worden gehouden met de slachtofferbelangen en moet klager worden begeleid door de reclassering. Daarnaast staat in het advies dat er bij klager twee keer eerder sprake was van agressieve impulsdoorbraken, waarvan een keer eerder richting een echtgenote. Klager is hiervoor tijdens zijn detentie langdurig behandeld en heeft hierin volgens de inrichting en reclassering duidelijk stappen gezet. Desondanks blijft hij erbij dat hij zich het delict niet kan herinneren.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 september 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 september 2024.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan.

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

 

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De inhoudelijke beoordeling

Kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Hierbij geldt dat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof is bestemd voor re-integratieactiviteiten die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Tegen deze achtergrond mag van klager worden verlangd dat hij toelicht waarom zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting in redelijkheid noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te doen slagen. Op grond van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat deze noodzaak onvoldoende aannemelijk is geworden. Zij overweegt daartoe als volgt.

 

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om een cursus over elektrische auto’s te volgen. Het moment waarop het verzoek is gedaan, kan klager op zichzelf niet worden tegengeworpen, nu hij op grond van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof.

 

Klager wenst zijn vakkennis op te frissen en te leren over de laatste moderne techniek, zodat hij meer kans heeft op een baan in de motorvoertuigenbranche. In het advies van de reclassering staat echter dat klager een eigen autobedrijf heeft. Dat bedrijf wordt nu voortgezet door zijn zoon en dochter en na detentie zal klager uiteindelijk weer werken in zijn eigen bedrijf. In dat advies leest de beroepscommissie ook dat klager voor de periode tijdens zijn detentie een mogelijke werkgever in dezelfde sector heeft gevonden, zodat hij zich zo goed als mogelijk kan voorbereiden op het uiteindelijk hervatten van zijn eigen bedrijfsactiviteiten. Klager kan tijdens zijn eventuele deelname aan een PP of plaatsing in een BBA zijn vakkennis over de autobranche opfrissen en aanvullen. Op die manier kan hij zich dan voorbereiden op het uiteindelijk hervatten van zijn eigen bedrijf.

 

Reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken een mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven