Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30166/GM, 6 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30166/GM

               

Betreft [Klaagster]

Datum 6 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie Nieuwersluis (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat zij niet adequaat is behandeld aan haar blaasklachten, door haar niet tijdig te verwijzen naar de uroloog.

 

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

 

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en […], juridisch medewerker bij de locatie Nieuwersluis, namens de inrichtingsarts, gehoord op de (digitale) zitting van 19 april 2023. De voorzitter heeft bepaald dat van het verhandelde ter zitting verslag zal worden opgemaakt en dat de procespartijen de gelegenheid krijgen daar desgewenst binnen een gegeven termijn schriftelijk op te reageren. Dit verslag is opgemaakt op 28 april 2023.

 

Op 11 mei 2023 heeft de raadsvrouw en op 12 mei 2023 heeft de inrichtingsarts gereageerd op het verslag. De raadsvrouw heeft op 22 mei 2023 gereageerd op het ingenomen schriftelijke standpunt van de inrichtingsarts. Tot slot heeft de directeur op 24 mei 2023 gereageerd op het schriftelijke standpunt van de raadsvrouw. De schriftelijke standpunten, naast de ter zitting ingenomen standpunten, worden door de beroepscommissie meegenomen bij de beoordeling.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster klaagt al geruime tijd over de medische dienst. Haar ervaring leert echter dat er bij de medische dienst geen aandacht wordt besteed aan haar klachten. Door de medische dienst is al eerder duidelijk gemaakt dat er niet zal worden bemiddeld. Om die reden heeft ze ook de voorbemiddeling door het hoofd zorg overgeslagen, omdat het bemiddelen toch niet gaat lukken.

 

Klaagster is bij de uroloog geweest voor blaasklachten. Tijdens het gesprek met de uroloog is tegen klaagster gezegd dat er zo snel mogelijk een cystoscopie moet plaatsvinden. De uroloog constateerde namelijk dat er veel plas in de blaas van klaagster bleef zitten. Dit kan leiden tot schade aan de nieren of poliepen in de blaas. Het is belangrijk dat klaagster terugkomt bij de uroloog en wordt onderzocht. Het uitvoeren van een cystoscopie heeft niet te maken met haar psychische trauma. Het is puur een fysiek onderzoek, vanwege de eerdergenoemde problemen aan haar blaas. Daarnaast heeft de uroloog aangegeven dat er EMDR-therapie moet plaatsvinden voor klaagster. Klaagster heeft hier ook meerdere keren aandacht voor gevraagd bij de medische dienst.

 

Klaagster is niet continu onder toezicht geweest van medisch specialisten, zoals ter zitting namens de inrichtingsarts wordt gesuggereerd. De medische dienst heeft ook haar blaas niet onderzocht. Het Psycho Medisch Overleg (PMO) bepaalt vervolgens dat een cystoscopie niet nodig is, terwijl de uroloog dit wel eerder heeft geadviseerd. Het PMO beslist dus niet in lijn met het advies van de uroloog. Dat had niet gemogen. Ook volgt uit de stukken dat het PMO geconcludeerd zou hebben dat er bij klaagster geen sprake is van PTSS, terwijl dat wel het geval is.

 

De medisch adviseur gaat in de bemiddeling enkel af op het oordeel van de inrichtingsarts, namelijk dat een cystoscopie minder zinvol lijkt zonder traumabehandeling, maar gaat niet in op het advies van de uroloog. Het advies van een medisch specialist moet in principe worden gevolgd. Als dat niet wordt gedaan, moet worden uitgelegd waarom dit niet wordt gedaan. Door het voor maanden negeren van een advies van een medisch specialist, wordt niet voldaan aan de minimumkwaliteit van de medische zorg.

 

Het is opvallend dat het door klaagster aangevraagde medisch dossier verschilt van het medisch dossier dat door de inrichting naar de beroepscommissie is gestuurd. In het medisch dossier van de inrichting staat opgenomen dat op 18 februari 2022 de uroloog een terugkoppeling heeft gegeven aan de medische dienst. In het exemplaar dat door klaagster is opgevraagd, staat dit niet opgenomen. Het lijkt erop alsof dit later is bijgevoegd.

 

Aan klaagster wordt telkens tegengeworpen dat zij niet is doorverwezen naar de uroloog, omdat de uroloog geadviseerd zou hebben dat er geen urgentie was voor een cystoscopie. Op 14 februari 2022 wordt door de uroloog gebeld en gezegd dat hij klaagster wil terugzien voor een cystoscopie. De uroloog heeft op 18 februari 2022 gebeld naar de inrichting om te vragen naar de stand van zaken. Ook geeft de uroloog door dat de medische dienst onderzoek bij klaagster dient te doen naar de PTSS-klachten en de behandeling daarvan. De uroloog wenst daar graag een terugkoppeling van vanuit de medische dienst.

 

Klaagster verbleef eerder in de locatie Ter Peel. Daar kreeg zij EMDR-therapie. Vervolgens is zij overgeplaatst naar de locatie Nieuwersluis, waar de EMDR-therapie is gestopt en haar problemen erger zijn geworden.

 

De kern van de zaak is dat klaagster doorverwezen had moeten worden naar de uroloog. Klaagster heeft een lange tijd met klachten rondgelopen, die ook nog eens verergerden, waarvoor zij niet de juiste behandeling kreeg. Doordat de medische dienst dit heeft nagelaten, is de zorgplicht geschonden.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

De uroloog heeft inderdaad aangegeven om klaagster opnieuw op te roepen voor een afspraak, maar daar werd geen urgentie aan gegeven door de uroloog. Als de uroloog had gezegd dat er binnen een week een afspraak ingepland moest worden, dan was dit ook geregeld. Dit is echter niet het geval geweest.

 

De uroloog heeft klaagster beoordeeld en gezegd dat de klachten van klaagster ook voortkomen uit haar trauma. Eerst moest klaagster psychologisch onderzocht worden. De medische dienst heeft eerst dit willen regelen, voordat klaagster daadwerkelijk doorgestuurd zou worden naar de uroloog. Dit is ook teruggekoppeld door de medische dienst aan de uroloog. De uroloog heeft tijdens deze terugkoppeling niet gezegd dat klaagster direct moest worden doorverwezen of dat klaagster binnen een bepaalde termijn langs moest komen. Nu er niet door de uroloog is gezegd dat er sprake is van urgentie, is besloten om eerst te beginnen met het psychologische onderzoek. Uiteindelijk is besloten het psychologische onderzoek niet af te wachten, maar is een verwijzing gemaakt voor de uroloog.

 

Dat de uroloog zelf belt, komt mogelijk omdat klaagster eerder contact heeft opgenomen met de uroloog.

 

Uit het medisch dossier, op 18 februari 2022, volgt dat klaagster op de hoogte is gebracht van wat de uroloog telefonisch heeft doorgegeven. Het is niet duidelijk waarom klaagster dit onderdeel in het door haar opgevraagde medisch dossier mist. Dit onderdeel is niet op een later moment toegevoegd.

 

Klaagster voert aan dat zij meerdere keren contact heeft opgenomen met de medische dienst. Als klaagster eerder had aangegeven dat zij een cystoscopie wilde, had zij met het hoofd zorg moeten bemiddelen. Het hoofd zorg had dan tijdens de bemiddeling de urgentie kunnen beoordelen. Dan had er gekeken kunnen worden naar een oplossing. Als klaagster de geijkte route had gevolgd, had er mogelijk eerder aandacht besteed kunnen worden aan haar problemen.

 

Er wordt niet alleen geacteerd als een specialist een termijn noemt voor het maken van een vervolgonderzoek. Voor de uroloog is het mogelijk om een afspraak te initiëren met klaagster. Een afspraak maken kan ook vanuit de medische dienst.

 

Klaagster is voortdurend onder toezicht geweest van de medisch specialisten en er is telkens gekeken naar haar medische toestand. Dat er gedurende een tijd geen zorg is verleend, is onjuist. Er is niet in strijd gehandeld met het advies van de uroloog, er is alleen beoordeeld door het PMO dat een andere, psychologische behandeling mogelijk beter zou zijn en dat is ook teruggekoppeld aan de uroloog.

 

De uroloog is ervan overtuigd dat de klachten voortkomen uit een trauma en gaf in januari 2022 aan dat de symptomen zouden aanhouden zolang klaagster niet behandeld was voor haar trauma. De behandeling van de blaas zou niet zinvol zijn als het psychologische aspect niet onderzocht en behandeld zou worden. Bij opeenvolgende updates zijn vooral de vorderingen op psychische vlak geëvalueerd. Ook bij navraag in maart 2022 bij de urologie of er een cystoscopie moest plaatsvinden, is weer het psychische vlak benadrukt vanuit de kant van de urologie. In maart 2022 is er telefonisch contact geweest met de uroloog en is er tijdens het gesprek vooral ingegaan op de psychische aspecten van klaagster en de vorderingen daarvan. Klaagster is toen ook niet opgeroepen voor een cystoscopie. Uiteindelijk, toen het psychologisch onderzoek substantieel veel tijd in beslag bleek te nemen, is na drie maanden, na overleg met klaagster, door de vaste instellingsarts het vervolg bij de uroloog in gang gezet.

 

Er is niet gezegd dat de scopie niet zou plaatsvinden. De uroloog heeft geen termijn gesteld om klaagster te zien voor een cystoscopie, terwijl de uroloog wel een termijn had kunnen stellen indien de uroloog had beoordeeld dat het noodzakelijk zou zijn geweest om klaagster binnen een bepaalde termijn terug te zien.

 

3. De beoordeling

Waartegen is het beroep gericht?

Volgens het namens klaagster ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 25 oktober 2022. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.

 

Medisch dossier

Ter zitting is gebleken dat het medisch dossier dat aan klaagster is toegestuurd, afwijkt van het medisch dossier dat aan de beroepscommissie is gestuurd. De beroepscommissie acht het van belang om op te merken – in het kader van zorgvuldigheid – dat aan klaagster, als zij daarom verzoekt, het volledige dossier (of de relevante stukken daarvan) wordt gestuurd en niet dat relevante onderdelen geen onderdeel uitmaken van het aan klaagster gestuurde dossier. De beroepscommissie zal hier echter geen consequenties aan verbinden, nu niet is gebleken dat zij hierdoor in haar belangen is geschaad en niet is gebleken dat de medische dienst opzettelijk een onvolledig dossier aan klaagster heeft gestuurd.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat zij het handelen van de inrichtingsarts beoordeeld. Het beoordelen van het handelen van een medisch specialist – in dit geval de uroloog – valt niet onder de bevoegdheid van de beroepscommissie.

 

Klaagster is onder behandeling van de uroloog. De uroloog heeft gesteld dat een cystoscopie zinvol en geïndiceerd zou zijn, maar heeft daarbij geen mate van urgentie genoemd. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de uroloog om verder beleid – zoals wanneer klaagster moet worden onderzocht en behandeld – te bepalen. Als de uroloog een cystoscopie op korte termijn had willen laten uitvoeren, was het aan de uroloog – en niet aan de inrichtingsarts – om dit te initiëren. Onder deze omstandigheden is er geen verwijzing van de inrichtingsarts nodig.

 

De inrichtingsarts heeft naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorg verleend. Klaagster is veelvuldig onder de aandacht geweest van de medische dienst, waar onder andere haar toestand is besproken. Ook is er regelmatig contact geweest tussen de uroloog en de inrichtingsarts. Daarbij merkt de beroepscommissie wel op dat de inrichtingsarts wellicht wat coöperatiever had kunnen zijn richting klaagster en het misschien beter was geweest als de inrichtingsarts een meer bemiddelende positie innam tussen klaagster en de uroloog, maar dit maakt niet dat het handelen van de inrichtingsarts op dit punt onzorgvuldig is.

 

Verder overweegt de beroepscommissie dat niet is gebleken dat de inrichtingsarts bewust het lichamelijke onderzoek heeft tegengehouden door zich alleen op de psychologische behandeling te richten. In reactie op de schriftelijke vragen die de beroepscommissie heeft gesteld, heeft de inrichtingsarts duidelijkheid gegeven over de gang van zaken.

 

Hoewel de situatie van klaagster invoelbaar is, kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 6 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven