Nummer 23/32853/GA
Betreft [klager]
Datum 29 juni 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 10 februari 2023 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingegaan op 10 februari 2023 en eindigend op 24 februari 2023 (SC 2023/030).
Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, vestiging Scheveningen (PPC/JCvSZ) heeft op 13 maart 2023 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, mr. K. Moors (waarnemer voor klagers raadsman mr. H. Külcü) en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden, gehoord op de zitting van 14 juni 2023 in het Justitieel Complex Zaanstad. Mr. R. Raat, lid bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig. Het lid van de beroepscommissie drs. W.M. van der Vlist was niet ter zitting aanwezig, maar leest en beslist op de stukken mee.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De b-dwangbehandeling is niet noodzakelijk. Op het moment van oplegging van de b-dwangbehandeling was geen sprake van een situatie waarbij er sprake was van een dreiging of acuut gevaar binnen de instelling. De gevaren die bij ‘katatonie’ horen liggen namelijk op de langere termijn zoals het niet nuttigen van eten en drinken. De kans op onmiddellijk of acuut gevaar was derhalve nihil waardoor het opleggen van een dergelijke dwangbehandeling op dat moment disproportioneel was (zie ook RSJ 12 september 2017, 17/2127/GA, RSJ 11 november 2016, 16/2997/GA en RSJ 21 december 2016, 16/3358/GA).
Daarnaast blijkt uit zowel de beslissing van de directeur als het advies van de psychiater dat klager pas sinds de dag dat besloten is om de dwangbehandeling op te leggen, het betreffende toestandsbeeld vertoont. Gelet hierop was de b-dwangbehandeling niet op zijn plaats, nu dit een ultimum remedium betreft. De wijze van en het moment van oplegging van de betreffende dwangbehandeling voldoet daarom niet aan het proportionaliteitsbeginsel. Daarnaast zijn geen alternatieven onderzocht. Klager wenst nadrukkelijk zonder dwangmedicatie behandeld te worden.
Klager herinnert zich niet alles van het betreffende moment, maar weet nog hoe het is gegaan. Hij wilde geen injectie, maar kreeg deze toch. Dit voelde dreigend en vernederend. Klager hield zich stijf omdat hij rust wilde. Zijn deur ging continu open. Er was geen sprake van katatonie. Klager wilde niet reageren toen mensen, waaronder de psychiater, hem iets vroegen. Hij heeft zich verzet door zich stijf te houden. Hij kon nog wel bewegen.
Sindsdien heeft klager geen katatoon toestandsbeeld meer vertoond. Klager neemt thans dagelijks vrijwillig lorazepam. Dat bevalt klager goed. Hij wordt daar rustig van.
Hetgeen zich na de zitting bij de beklagcommissie heeft voorgedaan, namelijk dat hij na de zitting met dwang naar een ruimte/cel werd gebracht alwaar hij dwangmedicatie kreeg toegediend terwijl hij tijdens de zitting had aangegeven in goede gezondheid te zijn, schetst de problematiek. Klager is een stille man. Hij probeert problemen te voorkomen.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en een redelijke tegemoetkoming vast te stellen.
Standpunt van de directeur
Op het moment dat klager – met een katatoon toestandsbeeld – werd gezien door zijn psychiater was sprake van acuut gevaar. Er was sprake van een plotselinge toestand en verandering van toestandsbeeld. Wanneer sprake is van een dusdanige verstijving, mag een gedetineerde niet worden vervoerd. Bij klager was hiervan sprake. Het was geen vorm van protest. Er is gekeken of het gevaar op een andere manier kon worden afgewend. De psychiater beschikte ook over medische voorinformatie over klager. Door zijn toestandsbeeld kon klager niet worden gehoord. Hij kon op dat moment niets aangeven. Voorafgaand aan de behandeling heeft overleg plaatsgevonden tussen de directeur, de arts en het hoofd van de afdeling waar klager verblijft.
Door de (eenmalige) injectie is de katatonie snel afgenomen. Klager is vervolgens in een observatiecel geplaatst met cameratoezicht. Eerst werd hij elke vier à vijf uur en, toen het beter ging, dagelijks door een psychiater gemonitord en beoordeeld. Klager heeft daarna niet meer in een observatiecel verbleven, met uitzondering van 29 mei 2023. Toen is klager op eigen verzoek naar de observatiecel gegaan omdat hij last had van stemmen.
Voor het overige verwijst de directeur naar het advies van de psychiater en naar de mededeling. Daaruit blijkt onomstotelijk dat de beslissing strikt noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en doelmatig is.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.
Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel (Pm) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.
Vaststaat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.
Klager is op 31 januari 2023 in het PPC opgenomen in verband met een psychotisch toestandsbeeld met stoornissen in zijn waarneming. Klager nam daarvoor op vrijwillige basis een antipsychoticum in. Op 10 februari 2023 was sprake van een veranderend toestandsbeeld en is klager zonder laken, met dichte ogen en beide armen voor de borst gekruist op bed aangetroffen. Klager was niet aanspreekbaar en er was sprake van actieve weerstand en sterke rigiditeit in de spieren. Wanneer klagers been wordt geheven, komt zijn hele lichaam als een plank los van het matras. Op een later moment heeft klager de gordijnen dichtgetrokken, zit op een stoel en staart in het donker naar een blinde muur, terwijl hij voortdurend in beide handen klapt. Daarop werd klager is gediagnosticeerd met een ernstig mutistisch katatoon toestandsbeeld.
Artsen omschrijven katatonie als een syndroom dat wordt gekenmerkt door motorische symptomen en komt vooral voor bij depressie. Katatonie is een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, dat onbehandeld levensbedreigend is (in verband met het niet eten en drinken) en electrolysestoornissen en zeer ernstige nierfunctiestoornissen (veroorzaakt door afbraakproducten van de spieren bij verstijving) tot gevolg kan hebben. Zonder medicamenteuze behandeling is er geen uitzicht op herstel in de toekomst. Gelet hierop was direct handelen noodzakelijk. Dit gevaar kon niet op een andere manier worden afgewend.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Gelet op het (acute) toestandsbeeld dat door de psychiater (en de directeur) is waargenomen acht de beroepscommissie het niet aannemelijk dat klager dit toestandsbeeld vertoonde – en daarin bleef persisteren – uit protest. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat is gekeken of het gevaar op een andere manier kon worden afgewend, maar dat dit vanwege het (rigide) toestandsbeeld niet mogelijk is gebleken. Daarnaast was klager niet aanspreekbaar. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 29 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter