Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31881/GA, 23/31882/GA en 23/31883/GA, 10 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31881/GA, 23/31882/GA en 23/31883/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 10 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de vermissing van zijn persoonlijke spullen bij zijn interne overplaatsing op 5 april 2022 (VU 2022/544, thans 23/31881/GA);

b.         de vermissing van zijn persoonlijke spullen bij zijn interne overplaatsing op 5 mei 2022 (VU 2022/704, thans 23/31881/GA);

c.         de vermissing van zijn persoonlijke spullen (VU 2022/1039, thans 23/31882/GA);

d.         de vermissing van zijn persoonlijke spullen bij zijn interne overplaatsing op 5 mei 2022 (VU 2022/707, thans 23/31883/GA).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 16 januari 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten met kenmerk VU 2022/544, VU 2022/704 en VU 2022/1039 en op 17 januari 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht met kenmerk VU 2022/707. De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught (hierna: de directeur), gehoord via telehoren op de zitting van 21 april 2023.

 

Klagers raadsvrouw heeft na afloop van de zitting op 21 april 2023 het klaagschrift met een e-mailbericht van 26 juli 2022 als bijlage gevoegd aan de beroepscommissie toegezonden. De beroepscommissie heeft deze stukken ter kennisgeving gedeeld met de directeur.

 

De beroepscommissie heeft (inzake 23/31881/GA) de directeur op 25 april 2023 verzocht het ontruimingsverslag van 5 april 2022 alsnog aan de beroepscommissie toe te sturen. De directeur heeft op 25 mei 2023 bericht dat het ontruimingsformulier niet is bewaard omdat klager is overgeplaatst naar een andere afdeling. Klager raadsvrouw heeft op 1 juni 2023 schriftelijk nader gereageerd op de door de directeur verstrekte inlichtingen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen aangaande de vermissing van zijn persoonlijke spullen. Volgens vaste jurisprudentie van de beklagcommissie betreft dit een beklagwaardig onderwerp.

 

Klager is in de afgelopen maanden meermaals binnen de inrichting overgeplaatst. Bij die interne verhuizingen zijn persoonlijke goederen vermist geraakt.

 

Klager betwist de stellingen van de directeur. Inzake beklag a.: “(...) waar klager nooit iets over eventuele vermiste goederen heeft laten blijken.” en “Klager heeft tussentijds nooit over eventuele vermissingen gesproken.” Inzake beklag c.: “De directie geeft aan dat klager op zijn huidige afdeling niets over deze vermeende vermissingen heeft laten blijken.” En alle andere gelijkluidende of daaraan verwante stellingen. Ter onderbouwing verwijst de raadsvrouw naar de e-mailberichten van 8 april en 5 mei 2022, waarin de raadsvrouw de casemanager onder andere heeft aangeschreven omtrent de zoekgeraakte goederen. Reeds hieruit volgt dat de stelling van de directeur geen stand kan houden.

 

Verder betwist klager dat zorgvuldig door het personeel is gehandeld en dat alle goederen zijn ingepakt door het personeel. Nu simpelweg niet alle goederen zijn overgeplaatst naar de nieuwe afdeling en de overplaatsingshandeling door het personeel is verricht, meent klager dat het zoekraken voor rekening en risico van de inrichting (en dus de directeur) dient te komen. Dit geldt tevens voor het geval waarin klager de spullen zou hebben ingepakt, nu hij niet degene is geweest die de goederen vervolgens feitelijk heeft verplaatst. Dit is door het personeel van de inrichting gebeurd die, nu goederen vermist zijn geraakt, niet alle goederen die door klager zijn ingepakt hebben verplaatst.

 

Ten aanzien van beklag a. is in aanvulling daarop – ter zitting van de beroepscommissie en in de nadere schriftelijke reactie – aangevoerd dat het ontbreken van het ontruimingsformulier niet voor rekening en risico van klager mag komen. Het had op de weg van de directeur gelegen om deze documenten veilig te stellen. Klager stelt zich dan ook op het standpunt dat nu het document ontbreekt, hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen.

 

Ten aanzien van beklag c. heeft klager ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat hij niet weet welke spullen hij mist, maar dat er mogelijk spullen in zijn fouillering zijn achtergebleven. Klagers raadsvrouw heeft ter zitting van de beroepscommissie aangegeven dat zij niet kan toelichten waar beklag c. op ziet.

 

Ten aanzien van beklag d. heeft de raadsvrouw ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat het beklag ziet op de vermissing van goederen naar aanleiding van klagers plaatsing op de afdeling voor ‘Beheersproblematische gedetineerden’ op 5 mei 2022. Volgens de raadsvrouw betreft dit beklag dezelfde klacht als beklag a. De raadsvrouw verwijst naar haar e-mailbericht van 26 juli 2022 voor de spullen die vermist zijn geraakt.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij hetgeen reeds in beklag is aangevoerd.

 

In aanvulling daarop heeft de directeur ter zitting van de beroepscommissie ten aanzien van beklag c. aangevoerd dat uit de rapportages volgt dat klager zelf zijn spullen heeft ingepakt voor deze overplaatsing.

 

In reactie op het verzoek van de beroepscommissie alsnog het ontruimingsverslag van 5 april 2022 toe te sturen, heeft de directeur bericht dat uit de rapportage van 6 april 2022 volgt dat er een celinventarislijst is opgemaakt en is overgedragen aan het personeel van afdeling 3B, maar dat het ontruimingsformulier niet meer aanwezig is. Klager is overgeplaatst en verblijft al geruime tijd niet meer op de afdeling 3B en er worden geen schaduwdossiers bewaard.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

De beroepscommissie stelt op grond van de nadere inlichtingen van de directeur vast dat klagers cel buiten zijn aanwezigheid is ontruimd en dat door het personeel een ontruimingsverslag is opgemaakt. Dit ontruimingsverslag is volgens de directeur echter niet meer aanwezig/beschikbaar, omdat klager niet meer op de afdeling verblijft en er geen schaduwdossiers worden bewaard.

 

In de Circulaire voorwerpen van ingeslotenen van 9 december 2013 met kenmerk 460022 (hierna: de Circulaire) is met betrekking tot de ontruiming van de verblijfsruimte buiten aanwezigheid van de ingeslotene bepaald dat dit geschiedt door twee medewerkers en dat de ontruiming schriftelijk wordt vastgelegd. Het ontruimingsverslag wordt in tweevoud opgemaakt en door beide betrokken medewerkers ondertekend. Eén exemplaar wordt bewaard in de inrichtingsadministratie. Het andere exemplaar wordt bijgevoegd bij de desbetreffende goederen. De aangetroffen voorwerpen worden deugdelijk verpakt en in de inrichting op een daarvoor geschikte plaats opgeslagen, voorzien van naam en registratienummer van de eigenaar.

 

De beroepscommissie kan zonder het ontruimingsverslag niet vaststellen of klager bepaalde goederen in zijn bezit had en (dus) evenmin of klager bepaalde goederen mist, zodat ook de verantwoordelijkheidsvraag niet aan de orde kan komen. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het beklag reeds om die reden gegrond te worden verklaard.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag a. en dit beklag gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €25,-.

 

Beklag b.

Klager heeft op 23 mei 2022 geklaagd over de omstandigheid “spullen weg van 3B cel 009 naar 9C cel 001 door onzorgvuldigheid van personeel”, op 5 mei 2022. Klagers raadsvrouw heeft ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat de klacht ziet op de vermissing van klagers spullen op 5 mei 2022 en heeft voor een overzicht van de vermiste spullen verwezen naar de opsomming in haar e-mail van 26 juli 2022.

 

De beroepscommissie stelt vast dat de raadsvrouw in voormelde e-mail van 26 juli 2022 een opsomming geeft van de spullen die klager reeds in zijn beklag met kenmerk VU 2022/544 (beklag a.) heeft genoemd en waarvan hij stelt dat deze sinds zijn overplaatsing op 5 april 2022 zijn vermist.

 

De beroepscommissie is gelet daarop van oordeel dat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig vermeldt over welke vermiste goederen bij dit beklag wordt geklaagd. Daarmee voldoet het beklag niet aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

 

Beklag c.

Uit het klaagschrift van 27 juli 2022 volgt dat klager zijn persoonlijke spullen niet retour heeft ontvangen en hiervoor geen passende compensatie heeft ontvangen. Naar klagers mening is dit aan de PI Vught te wijten. De raadsvrouw heeft in het klaagschrift opgemerkt dat de klacht kan worden gezien in het verlengde van de door klager ingediende klaagschriften met kenmerk VU 2022/544, VU 2022/704 en VU 2022/707. Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie verklaard dat hij niet weet welke spullen hij mist, en dat er mogelijk spullen in zijn fouillering zijn achtergebleven. Klagers raadsvrouw heeft ter zitting van de beroepscommissie aangegeven dat zij niet kan toelichten waar beklag c. op ziet.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig vermeldt waarover wordt geklaagd. Daarmee voldoet het beklag niet aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom bevestigen met wijziging van de gronden.

 

Beklag d.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft de raadsvrouw bevestigd dat beklag d. ziet op de vermissing van spullen op 5 mei 2022 en dat dit een dubbel beklag betreft van beklag a. Het betreft naar het oordeel van de beroepscommissie echter een dubbel beklag van beklag b. Voor een overzicht van de vermiste spullen verwijst de raadsvrouw naar haar klaagschrift inzake VU 2022/1039 en de als bijlage gevoegde e-mail van 26 juli 2022.

 

Zoals door de beklagcommissie reeds onder beklag b. is vastgesteld, verwijst de raadsvrouw in voormeld klaagschrift en e-mailbericht naar de spullen die volgens klager sinds zijn overplaatsing op 5 april 2022 vermist zijn. De beroepscommissie is gelet daarop van oordeel dat het beklag tevens onvoldoende nauwkeurig vermeldt over welke vermiste goederen wordt geklaagd. Daarmee voldoet het beklag niet aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter met ten aanzien van beklag b. en c. wijziging van de gronden en ten aanzien van beklag d. aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 10 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven