Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27920/GA, 27 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:27-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27920/GA

                  

Betreft [Klager]

Datum 27 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van acht dagen, vanwege agressief gedrag waardoor klager niet te begeleiden is, ingaande op 30 maart 2022 om 16:00 uur en beëindigd op 1 april 2022 om 13:00 uur (VU 2022/468);

b.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van zeven dagen, vanwege agressief gedrag waardoor klager niet te begeleiden is en in verband met de toepassing van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b-dwangbehandeling), ingaande op 1 april 2022 om 13:00 uur (VU 2022/468);

c.         De beslissing van 1 april 2022 inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een b dwangbehandeling, ingaande op 1 april 2022 en eindigend op 15 april 2022 (VU 2022/473).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 13 juni 2022 beklag b. en beklag c. ongegrond verklaard. De beklagcommissie heeft niet beslist op beklag a. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught, gehoord middels telehoren op de zitting van 21 april 2023.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Klager kan zich niet met de feitelijke uiteenzetting van wat zich heeft voorgedaan verenigen. Klager ontkent niet dat hij boos is geworden en dat hij enkele onaardige uitlatingen heeft gedaan, maar bij die verbale onaardige uitlatingen is het ook gebleven. Volgens klager bestond er dan ook nimmer een dreiging voor fysiek geweld. Dit geldt voor de incidenten in het verleden en ook het meest recente incident. Meer specifiek wenst klager op te merken dat hij nimmer naar anderen heeft gegrepen maar enkel heeft gewezen richting het personeel. Ook heeft hij nimmer koffie richting het personeel gegooid. Dit was een ongelukkige samenloop van omstandigheden nu het koffiebekertje ten val kwam toen het luikje van de cel dicht werd gedaan. Om die reden is klager van mening dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel, zoals insluiting, en dat het personeel in ieder geval ervoor had dienen zorg te dragen dat klager weer terugkeerde naar zijn afdeling zodra hij was gekalmeerd.

 

Beklag b.

Tussen de oplegging van de ordemaatregel en de uitreiking van de beschikking zit bijna vierentwintig uur. Verder is merkwaardig dat klager in eerste instantie al op 30 maart 2022 zonder cameratoezicht in afzondering is geplaatst. Het vermoeden rijst dan ook dat toen reeds het cameratoezicht bestond maar dat dat per abuis niet goed was vermeld op de ordemaatregel, om welke reden een nieuwe ordemaatregel is uitgereikt, die alsdan simpelweg te laat is uitgereikt.

 

Uit de opgelegde ordemaatregel volgt dat aan klager een ordemaatregel met cameratoezicht is opgelegd voor de duur van zeven dagen vanwege grensoverschrijdend gedrag. Klager zou met zijn hand grijpen door het celluikje. Klager kan zich niet met deze feitelijke uiteenzetting van wat zich heeft voorgedaan verenigen. Klager ontkent niet dat hij boos is geworden en dat hij enkele onaardige uitlatingen heeft gedaan, maar bij die verbale onaardige uitlatingen is het ook gebleven. Volgens klager bestond er dan ook nimmer een dreiging voor fysiek geweld. Dit geldt voor de incidenten in het verleden en ook het meest recente incident. Meer specifiek wenst klager op te merken dat hij nimmer naar anderen heeft gegrepen maar enkel heeft gewezen richting het personeel. Ook heeft hij nimmer koffie richting het personeel gegooid. Dit was een ongelukkige samenloop van omstandigheden nu het koffiebekertje ten val kwam toen het luikje van de cel dicht werd gedaan. Om die reden is klager van mening dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel, zoals insluiting, en dat het personeel in ieder geval ervoor had dienen zorg te dragen dat klager weer terugkeerde naar zijn afdeling zodra hij was gekalmeerd. Op dat moment bestond namelijk niet langer de noodzaak om de maatregel voort te laten duren. Door klager langer in afzondering te laten blijven, kreeg de ordemaatregel namelijk eerder het karakter van een disciplinaire straf, nu geen noodzaak bestond om de ordemaatregel te laten voortduren. Daarbij komt dat klager van mening is dat de duur van de ordemaatregel niet in verhouding staat met het voorval, ook niet als de maatregel een bestraffend karakter zou hebben.

 

Er bestond geen noodzaak voor de toepassing van het cameratoezicht. Er bestond nimmer vrees dat klager zichzelf fysiek iets zou aandoen. Nu de noodzaak verder niet is onderbouwd, is het cameratoezicht niet redelijk en billijk.

 

Het is incorrect dat een arts klager op regelmatige basis heeft gecontroleerd. Dit zou dan ook betekenen, ook al lijkt anders uit de schriftelijke toelichting op de ordemaatregelen te volgen, dat met betrekking tot het cameratoezicht en de afzondering onvoldoende toezicht is gehouden door een arts. Aan de formulering, nu dit een standaard tekst betreft bij een ordemaatregel, kan geen waarde worden gehecht. Bovendien is niet vast te stellen dat voor het cameratoezicht an sich advies is ingewonnen bij de arts en dat deze dat op regelmatige basis heeft geëvalueerd.

 

Beklag c.

Klager heeft in het verleden ook medicatie heeft gehad, waarvan vast is komen te staan dat dit niet helpt om de problematiek van klager aan te pakken. Dit standpunt wordt door zijn psychiater bevestigd. Dit maakt dan ook dat de b-dwangbehandeling geen doel treft, nu de b-dwangbehandeling niet helpt om het acute gevaar af te wenden. Ook bestaat er om deze reden geen causaal verband tussen de getoonde agressie en het middel dat wordt toegediend. Daarbij komt dat klager op het moment voor toediening alweer rustig was. Op dat moment bestond derhalve tevens geen reden om het toe te dienen, nu geen acuut gevaar bestond.

 

Daarenboven is het behandelplan niet overgelegd, waardoor niet kan worden getoetst of aan alle formele eisen is voldaan. Ook blijkt nergens uit de stukken dat overleg is geweest met een arts én het hoofd van de afdeling. Samengevat is klager dan ook van mening dat zijn beroep op formele als inhoudelijke punten gegrond dient te worden verklaard.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar het in de beklagprocedure gevoerde verweer. In aanvulling daarop heeft de directeur ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat de ordemaatregel van 1 april 2022 in de plaats is gekomen van de ordemaatregel die op 30 maart 2022 aan klager was opgelegd. De oplegging van het cameratoezicht bij de ordemaatregel van 1 april 2022 is door de gedragsdeskundige geadviseerd. De toepassing van de b-dwangbehandeling heeft in overleg met de psychiater, psycholoog en het afdelingshoofd plaatsgevonden.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Uit het klaagschrift en het besprokene ter zitting van de beroepscommissie blijkt dat klager ook beklag heeft ingesteld tegen de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, ingaande op 30 maart 2022 (beklag a.). De beklagcommissie heeft hier niet op beslist. De beroepscommissie zal dit beklag om proceseconomische redenen zelf alsnog als enige en hoogste instantie inhoudelijk beoordelen.

 

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) – voor zover hier van belang – is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, of ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. De afzondering duurt ten hoogste twee weken.

 

Uit de stukken volgt dat klager op 30 maart 2022 wederom meerdere malen agressief is geweest waardoor hij niet te begeleiden was op de afdeling. Door de directeur is in de beschikking beschreven dat het personeel klagers celdeur niet open kon doen zonder bang te zijn dat klager fysiek agressief werd. Klager kwam met zijn hand door het celluikje en probeerde het personeel te pakken. Klager was niet te corrigeren. Uit de beschikking volgt daarnaast dat zodra het kon klager zou worden overgeplaatst naar een afdeling waar meer structuur gegeven kon worden. Klager is gehoord alvorens de ordemaatregel aan klager is opgelegd, zo staat in de beschikking.

 

Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de ordemaatregel op 1 april 2022 om 13:00 uur is beëindigd.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klagers plaatsing in de afzonderingscel in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk was, nu klager zich fysiek agressief naar personeel heeft gedragen en niet te corrigeren was. Dat klager naar eigen zeggen andere bedoelingen met zijn gedrag heeft gehad en zich niet kan verenigen met hoe zijn gedrag door de directeur is omschreven, maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat de ordemaatregel het karakter van een disciplinaire straf had. Uit de beschikking volgt daarnaast dat dagelijks door een arts of gedragsdeskundige zou worden gekeken of de maatregel gehandhaafd moest worden. De beroepscommissie heeft geen reden hieraan te twijfelen. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b.

De beroepscommissie is evenals de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering op te leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klagers plaatsing in de afzonderingscel in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk was, gelet op klagers gedrag zoals in de beschikking beschreven. Dat klager zijn gedragingen anders kwalificeert, maakt dit niet anders. Uit de beschikking volgt daarnaast dat dagelijks door een arts of gedragsdeskundige zou worden gekeken of de maatregel gehandhaafd moest worden. De beroepscommissie heeft geen reden hieraan te twijfelen.

 

Ten aanzien van de toepassing van cameratoezicht overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de Pbw wint de directeur, voordat hij beslist tot het toepassen van cameratoezicht op een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, advies in van een gedragskundige of de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Het is daarbij aan de gedragskundige of inrichtingsarts om te adviseren of het cameratoezicht noodzakelijk is vanwege de psychische of lichamelijke toestand van de gedetineerde.

 

De beroepscommissie stelt vast dat in de beschikking is opgenomen dat klagers plaatsing wordt geadviseerd door de gedragskundige. De beroepscommissie verstaat dat met “plaatsing” ook de plaatsing onder cameratoezicht is bedoeld, nu de directeur advies heeft ingewonnen bij de gedragsdeskundige voorafgaand aan klagers plaatsing in afzondering. Daarmee heeft de directeur voldaan aan het vereiste van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager in de afzonderingscel met cameratoezicht te plaatsen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

Beklag c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag c. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie overweegt nog dat klagers behandelplan door de beroepscommissie is opgevraagd, maar dat klager geen toestemming heeft verleend het behandelplan aan de beroepscommissie te verstrekken in het kader van de behandeling van zijn beroep. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart beklag a. ongegrond.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. en beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 27 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. J.B. Oreel en drs. U.A. Breedijk, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven