Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30973/TA en 22/30998/TA, 26 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30973/TA en 22/30998/TA

      

Betreft [klager]

Datum 26 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing tot plaatsing en langdurig verblijf van klager in een prikkelarme kamer

(OV2022/105);

b.  het niet aanwezig mogen zijn van klagers mentor tijdens de evaluatie van zijn behandelplan (OV2022/115).

 

De beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 14 december 2022 beklag a. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. V.J.S. Chorus, heeft namens klager – door middel van twee afzonderlijke beroepschriften – beroep ingesteld tegen de beslissingen over beklag a. en beklag b.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 24 mei 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Mr. dr. B.J.M. Frederiks, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Het beklag tegen de plaatsing van klager in een prikkelarme kamer (PAK) is ten onrechte ongegrond verklaard. Volgens de instelling is klager in een PAK geplaatst omdat er geen reguliere kamer meer vrij was op de afdeling. Om klager toch de mogelijkheid te geven om alvast te starten met zijn tbs-behandeling heeft de instelling ervoor gekozen klager in een PAK te plaatsen. Ondanks dat deze kamer zoals de beklagcommissie heeft geoordeeld voldoet aan de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs-inrichtingen, kon klager zich niet verenigen met zijn verblijf in de PAK. Klager heeft meerdere malen aan het personeel laten weten dat hij in de PAK last had van benauwdheidsproblemen en claustrofobie. Ondanks deze klachten is aan klager meegedeeld dat er geen oplossing was op korte termijn. Het is onbegrijpelijk dat klager wegens capaciteitsproblemen zo’n lange tijd op de PAK heeft moeten verblijven. Er is inbreuk gemaakt op klagers persoonlijke levenssfeer. Er heeft geen deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden om van een gerechtvaardigde inbreuk te kunnen spreken. Ook is er geen sprake geweest van enige compensatie zoals extra luchtmomenten.  Klager verzoekt dan ook zijn beroepschrift gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Beklag b.

De beklagcommissie heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Klagers moeder mocht in haar hoedanigheid van mentor niet aanwezig zijn bij een bespreking over zijn behandelplan. Dit levert een schending op van artikel 1:454 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Klager verwijst hierbij naar RSJ 20 februari 2000, 00/2003/TA.

Bij mentorschap regelt een mentor de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld en die dat dus zelf niet kan. Het zijn juist deze aspecten die worden besproken tijdens een overleg over het behandelplan. Het was daarom van belang dat klagers mentor bij deze gesprekken aanwezig zou zijn. Ingevolge artikel 16, vierde lid, aanhef en onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) wordt voorafgaand aan de vaststelling van het verplegingsplan- en behandelingsplan overleg gevoerd met de mentor van de verpleegde. Het was daarom niet meer dan logisch geweest om de mentor van klager tot de bespreking van het conceptbehandelplan toe te laten. Een overleg achteraf met de mentor komt niet op hetzelfde neer. Klager dient daarom alsnog in zijn beklag te worden ontvangen en zijn beklag dient gegrond te worden verklaard.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

In aanvulling op wat al in de beklagprocedure is aangevoerd, is namens de instelling ter zitting het volgende aangevoerd.

 

Beklag a.

Vanwege de wachtlijsten is destijds wel eens besloten om een verpleegde tijdelijk in een PAK te plaatsen. De PAK voldoet aan de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs inrichtingen en kon daarom als reguliere verblijfsruimte worden gebruikt. Inmiddels is het hoofd van de instelling op het gebruik van de PAK hiervoor teruggekomen, omdat verpleegden de ruimte als minder prettig ervaren. Aan klager zijn tijdens zijn verblijf in de PAK geen vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd. Aan klager is geen compensatie aangeboden, omdat het hoofd van de instelling daarvoor geen reden zag.

 

Beklag b.

Het bespreken van het behandelplan is niet aan te merken als het vaststellen van het behandelplan. Twee weken na de bespreking met klager is het behandelplan met zijn mentor besproken en daarna pas vastgesteld. Het behandelteam heeft de mentor dus betrokken bij het vaststellen van het behandelplan. De instelling heeft voor deze werkwijze gekozen, omdat de mentor, de moeder van klager, niet goed naar het aandeel van klager kan kijken. Ook is haar houding ten opzichte van klagers tbs-behandeling negatief. De aanwezigheid van de mentor tijdens de behandelplanbespreking heeft daardoor een negatieve invloed die niet in het belang is van klager. Klager wordt door de instelling in staat geacht zelf een gesprek over zijn behandeling te voeren. Daarvan worden ook aantekeningen gemaakt, die klager met zijn mentor kan bespreken. Er zijn geen rechten van klager geschonden. Klager is terecht niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag. 

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Klager heeft meer dan drie maanden in een als reguliere verblijfsruimte ingerichte PAK verbleven. De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat deze ruimte voldeed aan de eisen die in de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs inrichtingen aan een persoonlijke verblijfsruimte worden gesteld. Klager is gedurende zijn verblijf in de PAK niet beperkt in zijn rechten en vrijheden die hem (op grond van de Bvt) toekomen. Hij kreeg dezelfde bewegingsvrijheid als medeverpleegden die in reguliere kamers verbleven.

 

Hoewel de beroepscommissie zich kan voorstellen dat klager het verblijf in de PAK gedurende ruim drie maanden in vergelijking tot een verblijf in een reguliere persoonlijke verblijfsruimte als minder prettiger heeft ervaren, is de beroepscommissie van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van belang hierbij is dat de PAK is voorzien van twee ramen van minimaal 0,75 m2 en automatische luchtventilatie en dat zoals gezegd de PAK ook voor het overige voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een persoonlijke verblijfsruimte in een justitiële tbs instelling.

 

Het beroep over de beslissing over beklag a. zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

 

Beklag b.

Artikel 1:454 BW houdt in dat de mentor is gehouden degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld zo veel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. De mentor bevordert dat de betrokkene rechtshandelingen en andere handelingen zelf verricht, indien deze tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht. Hij betracht de zorg van een goed mentor.

 

Ingevolge artikel 16, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bvt wordt alvorens een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld overleg gepleegd met de mentor, indien ten behoeve van de verpleegde een mentorschap is ingesteld.

 

De beroepscommissie stelt vast dat het behandelplan op 10 oktober 2022 met klager buiten aanwezigheid van zijn mentor is besproken en dat het vervolgens op 2 november 2022 met klagers mentor is besproken en daarna is vastgesteld.

 

De beroepscommissie is van oordeel, anders dan de beklagcommissie, dat klager op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt had moeten worden ontvangen in zijn beklag, nu hij stelt dat de beslissing om het behandelplan buiten aanwezigheid van zijn mentor met hem te bespreken een (vermeende) schending vormt van artikel 1:454 BW.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de instelling om het behandelplan afzonderlijk met eerst klager en daarna zijn mentor te bespreken, niet in strijd is met enige wettelijke bepaling en evenmin onredelijk of onbillijk kan worden genoemd. De beroepscommissie heeft hierbij in aanmerking genomen dat het hoofd van de instelling voor deze werkwijze heeft gekozen omdat de mentor, klagers moeder, niet goed naar het aandeel van klager kan kijken en haar houding ten opzichte van klagers tbs-behandeling negatief is. De aanwezigheid van de mentor tijdens de bespreking met klager zou daardoor een negatieve invloed op het gesprek en uiteindelijk de behandeling kunnen hebben, die niet in het belang is van klager. Van de bespreking van het behandelplan met klager zouden aantekeningen worden gemaakt, die klager met zijn mentor kon bespreken. Bovendien is het behandelplan pas vastgesteld nadat klager en zijn mentor aan de hand van die aantekeningen hebben kunnen overleggen en op het behandelplan (nader) commentaar hebben kunnen geven.

 

De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen voor zover klager niet ontvankelijk is verklaard in beklag b., klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag b. en dit beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie:

 

- verklaart ongegrond het beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot ongegrondverklaring van beklag a. en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden;

 

- vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover klager niet-ontvankelijk is verklaard in beklag b. , verklaart klager alsnog ontvankelijk in beklag b. en verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 26 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven