Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31257/GB, 27 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:27-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31257/GB

    

Betreft [klager]

Datum 27 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 27 juli 2022 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. De beroepscommissie heeft dat beroep op 13 december 2022 gegrond verklaard en verweerder de opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan (RSJ 13 december 2022, 22/28596/GB).

 

Verweerder heeft klagers verzoek op 27 december 2022 opnieuw afgewezen.

 

Klagers raadsman heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de nieuwe beslissing wordt slechts ingegaan op de adviezen van de reclassering. Deze adviezen zijn dus bepalend geweest. De reclassering adviseerde positief. Dat aan het positieve advies weinig woorden zijn gewijd, doet daaraan niet af. Dat is doorgaans het geval als er geen bezwaren bestaan. Dat het advies is uitgebracht, veronderstelt dat de kwestie in behandeling is geweest en dat daar goed over nagedacht is. Verweerder had dat advies niet zonder meer terzijde mogen schuiven. Voor het overige verwijst klager naar de gronden van het beroepschrift van 4 augustus 2022.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De reclasseringsrapporten van 7 februari 2022 en 17 juni 2022 zijn tegen elkaar afgezet. De reclassering gaat in het rapport van 17 juni 2022 totaal voorbij aan de eerder benoemde risico’s. Er worden geen uitspraken gedaan over het al dan niet wijzigen van de risico-inschatting. Ook wordt overwogen dat er geen activiteiten of interventies zijn geweest in de tussenliggende periode die de risico’s positief zouden kunnen beïnvloeden. Verweerder heeft daarom telefonisch navraag gedaan bij de reclassering. De reclassering gaf aan dat voor het rapport ten aanzien van het PP (17 juni 2022) enkel is gekeken of het PP praktisch uitvoerbaar is. Op dat moment wordt er niet gekeken naar de risico’s. Er ligt zodoende alleen een positief advies ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het PP.

 

Op 16 januari 2023 is er een reclasseringsadvies uitgebracht ten aanzien van de naderende voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Hierin zijn opnieuw de risico’s meegewogen en het risico op recidive wordt onverminderd als hoog ingeschat. Het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden is iets afgenomen en wordt ingeschat als gemiddeld. Hiermee wordt bevestigd dat de risico’s in juni 2022 niet waren afgenomen of verdwenen.

 

Bij de afwijzing is ook het strafblad meegewogen. Klager is sinds 2005 herhaaldelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Geen van de opgelegde straffen heeft geleid tot gedragsverandering. Klager heeft in zijn proeftijd opnieuw een strafbaar feit gepleegd, waarvoor de v.i. is herroepen. Hij is dan ook niet betrouwbaar in het nakomen van afspraken. Dat klager tweemaal kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, doet hier niet aan af.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 7 december 2018 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van zes maanden, een gevangenisstraf waarvan de v.i. was herroepen voor de duur van 934 dagen en een gevangenisstraf van twee jaar. Op 24 februari 2023 is klager in vrijheid gesteld.

 

Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Pm komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP (wederom) afgewezen, omdat het risico op recidive en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden als hoog werden ingeschat. Klager werd niet in staat geacht om te gaan met de grote(re) vrijheden die met deelname aan een PP gepaard gaan. 

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Zoals de beroepscommissie al in RSJ 13 december 2022, 22/28596/GB, overwoog, adviseerde de reclassering op 25 oktober 2021 negatief over deelname aan een PP en werden de risico’s op recidive en op het zich onttrekken aan de voorwaarden ingeschat als hoog. Op 7 februari 2022 adviseerde de reclassering negatief over plaatsing op een Beperkt Beveiligde Afdeling en werden de risico’s opnieuw als hoog ingeschat. Op 17 juni 2022 adviseerde de reclassering vervolgens positief over deelname aan een PP met elektronische monitoring. De beroepscommissie overwoog daarover eerder dat het niet geheel duidelijk is geworden waarom de eerdergenoemde risico’s nu wel voldoende kunnen worden ingeperkt, maar dat er kennelijk, volgens de reclassering, thans wel voldaan is aan de gestelde criteria.

 

In beroep stelt verweerder zich, na telefonisch contact met de reclassering, op het standpunt dat voor het rapport van 17 juni 2022 slechts gekeken is of het PP praktisch uitvoerbaar is en dat er op dat moment niet werd gekeken naar de risico’s. De beroepscommissie leest in het rapport echter dat er sprake is van een ‘advies concretisering PP’ en dat de conclusie en het advies gebaseerd zijn op de gegevens die in deze fase bekend zijn. Daarbij wordt voor achtergrondinformatie over de verschillende leefgebieden verwezen naar de reclasseringsadviezen van 7 februari 2022 en 25 oktober 2021. In die adviezen komt ook informatie over de risico’s naar voren. In het rapport van 17 juni 2022 wordt vervolgens expliciet vermeld dat de reclassering positief adviseert over deelname aan een PP. Ondanks de risico’s, wordt dus voldaan aan enkele criteria die de reclassering eerder als noodzakelijk zag. In het rapport van 25 oktober 2021 was daarvan nog geen sprake, om welke reden de reclassering geen mogelijkheden voor risicobeperking en een verantwoorde invulling van het PP. Deze belemmeringen bestonden op 17 juni 2022 kennelijk niet meer.

 

Voor zover verweerder vervolgens verwijst naar het reclasseringsadvies van 16 januari 2023, ten aanzien van de naderende v.i., overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoewel uit het advies volgt dat het risico op recidive opnieuw wordt ingeschat als hoog en het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden als gemiddeld, heeft de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van v.i. Kennelijk konden de genoemde risico’s voldoende worden ingeperkt. Het is de beroepscommissie op grond van de stukken niet gebleken dat ten aanzien van klagers deelname aan een PP anders geoordeeld zou moeten worden. Op 24 februari 2023 is klager overigens ook daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

 

Daarbij komt dat de inrichting positief heeft geadviseerd over deelname aan een PP. Er waren volgens de risicoscreener geweld matige zorgen over geweld buiten de PI in geval van vrijheden tijdens detentie en klager is honderd procent van zijn detentietijd gepromoveerd geweest. Tot slot naderde de einddatum van klagers detentie en heeft hij op 15 juni 2022 en 7 juli 2022 kortdurend re-integratieverlof genoten.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, onvoldoende gebleken dat de risico’s in de weg stonden aan deelname van klager aan een PP. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager al in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie daarmee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen.

 

Nu klager van 27 december 2022 (de datum van de bestreden beslissing) tot 24 februari 2023 (de datum waarop klager in vrijheid is gesteld) ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €200,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €200,-.

 

Deze uitspraak is op 27 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F. Sieders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven