Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31624/GA, 27 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

 

 

Nummer          23/31624/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 27 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 13 januari 2023 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2022-1649). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 10 mei 2023. De directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de digitale zitting te verschijnen.

De beroepscommissie heeft op 15 mei 2023 een verslag van horen naar de directeur gestuurd en deze in de gelegenheid gesteld om daarop binnen een daarvoor gegeven termijn schriftelijk te reageren. Op 26 mei 2023 is bij het secretariaat van de RSJ een reactie van de directeur ontvangen. De reactie van de directeur is naar klager en zijn raadsvrouw toegezonden, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld om daarop binnen een daarvoor gegeven termijn schriftelijk te reageren. Op 12 juni 2023 is bij het secretariaat van de RSJ een reactie van de raadsvrouw ontvangen, die ter kennisgeving naar de directeur is toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het enkele feit dat aan klager de toezichtmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’ is opgelegd in verband met zijn plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM), staat volgens de directeur en de beklagcommissie eraan in de weg om hem BZT toe te kennen. Er dient evenwel een individuele belangenafweging plaats te vinden. Daaruit kan dan nog steeds een afwijzende beslissing volgen. Er wordt in beleidsregels immers niet voorgeschreven dat een directeur een verzoek om BZT moet afwijzen in geval van een GVM-gedetineerde. In dit geval is niet kenbaar of klagers belangen bij de afwijzing van zijn verzoek om BZT zijn meegewogen, welke belangen dan zijn meegewogen en hoe die afweging heeft plaatsgevonden. Het enkel verwijzen naar de GVM-status en de toezichtmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’ biedt geen ruimte om een individuele belangenafweging te maken. De beklagcommissie overweegt dat er wél een individuele belangenafweging is gemaakt, maar daarbij wordt door de beklagcommissie alleen verwezen naar de aan klager opgelegde toezichtmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’.

De directeur verwijst voorts naar de stukken van het Operationeel Overleg (OO) van 14 juli 2022 en de beleidsregels. Ook hieruit volgt geen individuele belangenafweging. Het OO heeft geen rekening gehouden (of kunnen houden) met klagers belangen ten tijde van het verzoek om BZT. De beoordeling van de GVM-status gaat buiten de gedetineerde om.

Klager verblijft sinds juli 2021 in detentie. Zijn strafzaak is nog niet afgerond, maar voorzienbaar is dat zijn detentie nog geruime tijd kan duren. Hij zal binnen de kaders van de detentie zo veel mogelijk invulling moeten geven aan zijn recht op familieleven.  Klager en zijn partner hebben samen een zoontje en nog een kinderwens. Bij een vorige zwangerschap traden er medische complicaties op, waardoor de ongeboren vrucht en één eileider bij klagers partner moesten worden verwijderd. Klagers partner raakt thans moeilijk zwanger en bij toekomstige zwangerschappen zullen er andere procedures moeten worden gevolgd. Klager en zijn partner blijven eraan werken om hun kinderwens te vervullen, maar worden beperkt door de detentie van klager. Temeer nu het de verwachting is dat klager niet op korte termijn in vrijheid wordt gesteld, klagers partner ouder wordt en het niet wenselijk is dat er een groot leeftijdsverschil ontstaat tussen het zoontje en het toekomstige tweede kind van klager en zijn partner, is er noodzaak voor BZT. Om op een alternatieve wijze samen een kind te krijgen, is geen optie in verband met klagers geloof.

Klagers partner komt zeer regelmatig op bezoek en klager belt ook regelmatig met haar. Vanwege de geldende toezichtmaatregelen is zijn partner gescreend en wordt toezicht gehouden op alle bezoekmomenten en telefoongesprekken met haar. Op geen enkel moment is in het afgelopen anderhalf jaar enige onregelmatigheid ten aanzien van die contacten aan het licht gekomen. Gezien de duur en intensiteit van het toezicht is inmiddels een volledig beeld ontstaan bij de inrichting van de relatie en contacten tussen klager en zijn partner.

Hoewel het beroep geen betrekking heeft op het aan klager opgelegde pakket aan toezichtmaatregelen, is van belang dat klagers gedrag geen aanleiding geeft voor een GVM-status of een toezichtmaatregel als ‘individueel bezoek met toezicht’. Laatstgenoemde toezichtmaatregel is (bij de oplegging ervan) niet gemotiveerd. Klagers GVM-status houdt enkel verband met het gegeven dat zijn strafzaak een mediagevoelige zaak betreft. Toezichtmaatregelen kunnen worden aangepast gedurende de looptijd ervan. Zeker op het moment dat een gedetineerde om BZT verzoekt, kan er reden zijn om de toezichtmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’ aan te passen.

In de tijd dat klager in detentie verblijft, is dit het eerste verzoek dat hij heeft gedaan. Het toekennen van BZT kan in beperkte mate en er kunnen afspraken over worden gemaakt.

 

Standpunt van de directeur

Vooropgesteld dient te worden dat BZT geen recht is, maar een gunst. Uit de circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021 (kenmerk 3399954, hierna: de circulaire) vloeit voort dat er in beginsel aan gedetineerden met een GVM-status geen BZT wordt toegekend. Dit is immers een ongecontroleerd contactmoment.

Klager is op 14 juli 2022 besproken in het OO. Het OO heeft beslist om klagers GVM-status ‘Hoog’ te handhaven. Het toekennen van BZT zou afbreuk doen aan de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen. De directeur heeft dan ook beslist dat de belangen van de orde, rust en veiligheid in de inrichting alsmede het (beperken van het) maatschappelijk risico op dit moment boven het persoonlijk belang van klager prevaleren. Er is daarmee een individuele belangenafweging gemaakt. Nu een individuele belangenafweging is gemaakt, is er geen noodzaak gezien om een (de beroepscommissie begrijpt: nieuw) advies in te winnen bij het OO.

 

3. De beoordeling

Uit de circulaire volgt uit bijlage 1, onderdeel 1.2 dat voor een sluitende aanpak de samenhangende set toezichtmaatregelen aanwijzingen dient te bevatten ten aanzien van – onder meer – BZT. Uitgangspunt is dat aan een GVM-gedetineerde geen BZT wordt toegekend. De circulaire biedt evenwel ruimte om van dat uitgangspunt af te wijken. BZT kan worden toegekend door de directeur naar aanleiding van een hiertoe ingediend verzoek. De directeur maakt hierin een eigen afweging, waarbij hij het advies van het OO in acht neemt.

De directeur heeft naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij, na een individuele belangenafweging te hebben gemaakt, het verzoek van klager om BZT heeft afgewezen. Die beslissing acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk. Daartoe overweegt zij als volgt.

Klager is in verband met de verdenking van een ernstig levensdelict de GVM-status ‘Hoog’ toegekend. Het delict waarvan klager wordt verdacht heeft een grote impact op de maatschappij gehad en is uitvoerig in de media belicht. In het kader van de GVM-status is aan klager een pakket aan toezichtmaatregelen opgelegd, waaronder de toezichtmaatregel ‘individueel bezoek met toezicht’. Het OO heeft op 14 juli 2022 geadviseerd de GVM-status en de opgelegde toezichtmaatregelen te handhaven. Uit de nadere inlichtingen van de directeur volgt dat in dit geval zwaarder gewicht is toegekend aan de belangen van de orde, rust en veiligheid in de inrichting en het (beperken van het) maatschappelijk risico. Het toekennen van BZT zou in dat kader afbreuk doen aan de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen. Dat komt de beroepscommissie, ondanks de kinderwens van klager en zijn partner, niet onbegrijpelijk voor. De belangenafweging, waaruit de beroepscommissie afleidt dat de directeur ook acht heeft geslagen op het advies van het OO van 14 juli 2022, heeft naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook in klagers nadeel kunnen uitvallen. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 27 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter,

F. van Dekken en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven