Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32154/GB, 19 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32154/GB

    

Betreft [klager]

Datum 19 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 februari 2023 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met twaalf maanden te verlengen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de (digitale) zitting van 26 april 2023.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is opmerkelijk dat verweerder de bestreden beslissing heeft onderbouwd met dezelfde onderbouwing als in eerdere beslissingen. De omstandigheden die tot klagers plaatsing in de EBI en verlengingen daarvan hebben geleid, zijn inmiddels van geruime tijd geleden. Recentelijk benadrukte de afdeling advisering van de RSJ nog in een advies over de voorgenomen wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) dat plaatsing van een gedetineerde in de EBI niet vooral moet zijn gebaseerd op de aard van de verdenking of van de veroordeling, maar op de noodzaak om de gedetineerde in dit regime te plaatsen.

 

Ten aanzien van de b-grond

De informatie die verweerder relevant acht voor deze grond, is afkomstig uit de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 28 oktober 2021 en 8 december 2021. Dat is informatie die ten tijde van de bestreden beslissing ruim vijftien maanden, respectievelijk dertien maanden oud was. Dezelfde informatie was aanleiding voor de eerste verlengingsbeslissing in mei 2022. De beroepscommissie overwoog in RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB, dat voornoemde informatie van het GRIP nog voldoende actueel, betrouwbaar en concreet was. Nu zijn we ruim vijf maanden en twee verlengingsbeslissingen verder. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat er bij terugkerende verlengingsbeslissingen hogere eisen worden gesteld aan de vermeende actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie die ten grondslag wordt gelegd aan de beslissing tot verlenging van een verblijf in de EBI (RSJ 28 april 2016, 16/529/GB en RSJ 1 februari 2022, 21/23836/GB). Er kan daarom niet worden volstaan met het enkel herhalen van informatie door verweerder.

 

Dat klager verdachte is in het Marengo-proces kan evenmin redengevend zijn voor de verlenging, nu er nog zestien verdachten zijn die niet allemaal in de EBI verblijven. Dat de strafzaak en de persoon van klager een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid kennen, betreft een omstandigheid waar hij geen enkele invloed op heeft. Dit kan hem niet tegengeworpen worden.

 

Ten aanzien van de c-grond

Het is onduidelijk welke betekenis toekomt aan het begrip ‘algemeen gevaar’. Ook is onduidelijk wanneer er kan worden gesproken over een ‘vermoeden’. De aangepaste formulering van deze grond roept veel vragen op. Die onduidelijkheden worden ook door de afdeling advisering van de RSJ in het advies over de voorgenomen wijziging van de Regeling benoemd. Een verduidelijking is er evenwel nog niet gekomen.

 

In de bestreden beslissing wordt deze grond gebaseerd op een GRIP-rapport waarin wordt aangegeven wat is aangetroffen op de in beslag genomen telefoons in de cel in Colombia. Het gaat om telefoons die op 16 september 2020, dus ongeveer twee en een half jaar geleden, zijn aangetroffen. Klager ontkent dat hij deze telefoons in gebruik had. De telefoons zijn aangetroffen in een celruimte die hij deelde met medegedetineerden. Overdag was er vrij toegang in de celruimte en er liepen honderden mensen op de afdeling. Uit het GRIP-rapport wordt niet duidelijk hoe het onderzoek naar de telefoons is verlopen.

 

De beroepscommissie heeft op 27 oktober 2022 overwogen dat verweerder ‘op dit moment’ nog in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. Inmiddels zijn we maanden verder. Uit de bestreden beslissing volgt onvoldoende om welke reden op dit moment geconcludeerd zou kunnen worden dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.

 

Daarnaast stelt verweerder dat uit het GRIP-rapport van 10 november 2022 volgt dat klager met zijn vriendin zou hebben gesproken over geldstromen, waarbij ook zijn Colombiaanse advocaat betrokken is en dat dit duidt op witwassen. Het praten over geld is niet strafbaar en klager betwist de juistheid c.q. volledigheid van het GRIP-rapport. In dit rapport wordt een opsomming gegeven van samenvattingen van vertalingen van telefoongesprekken. Op pagina zes van het rapport wordt door de tolk opgemerkt dat klager de Spaanse taal onvoldoende beheerst. Klager erkent dat hij de Spaanse taal onvoldoende beheerst en hetgeen in het rapport als samenvatting is weergegeven, is geen juiste weergave van wat er besproken is. Juist nu verweerder op basis van deze gesprekken een vergaande en ernstige aanname doet, wordt op basis van artikel 64, vierde lid, in verbinding met artikel 73, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet verzocht verweerder op te dragen een volledige schriftelijke uitwerking van de betreffende telefoongesprekken aan klager en zijn raadsvrouw te verstrekken c.q. de opnames van die gesprekken beschikbaar te stellen, zodat klager zijn standpunt nader kan onderbouwen.

 

Ten aanzien van de d-grond

Voor de verlenging op basis van de d-grond zou de verdenking binnen het Marengo-proces voldoende zijn. Dit is merkwaardig, nu niet alle verdachten in het Marengo-proces in de EBI zijn geplaatst. Bovendien is het met die motivering praktisch onmogelijk om weer uit de EBI te komen. Een individuele belangenafweging ontbreekt.

Duur van de plaatsing

De plaatsing voor de duur van twaalf maanden is te lang en er is geen ruimte voor maatwerk.

 

Alternatieven

De beroepscommissie heeft in RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB, voldoende aannemelijk geacht dat toepassing van toezichtmaatregelen en/of plaatsing op een Afdeling Intensief Toezicht of op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kunnen beperken. Het voorgaande is niet meer actueel. Er is geen sprake van een op klager toegespitste belangenafweging en beoordeling. Dit was (en is) wel van belang, nu de verlenging van zijn verblijf in de EBI op gespannen voet staat met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het verblijf in de EBI een ultimum remedium is, voor gevallen waarin alle bestaande toezichtmogelijkheden ontoereikend zijn (vergelijk RSJ 3 september 2018, R-404).

 

In RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB overweegt de beroepscommissie verder nog dat het vermoeden dat klagers broer zou kunnen proberen om klager van telefoons te voorzien, onvoldoende concreet is en daarmee niet dragend kan zijn voor de c-grond. Om dezelfde reden kan dit niet dragend kan zijn om klager niet in een minder beperkend regime te plaatsen.

 

Persoonlijke omstandigheden

Het verblijf in de EBI is niet alleen geestelijk, maar ook lichamelijk zwaar. Klager heeft kinderen en familie en hij schaamt zich om hen achter glas te ontvangen. Binnenkort kan hij zelfs niet meer met zijn familie bellen.

 

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

In het kader van de verlengingsbeslissing is het GRIP gevraagd een rapport uit te brengen over de actualiteit en concreetheid van de eerder uitgebrachte GRIP-rapporten. Op 10 januari 2023 heeft het GRIP een rapport uitgebracht waarin staat dat er sinds het laatste GRIP-rapport van 3 oktober 2022 geen nieuwe informatie is met betrekking tot klager en dat de informatie uit eerdere GRIP-rapporten nog steeds relevant is.

 

Ten aanzien van de b-grond

Klager betoogt dat niet alle zestien verdachten in het Marengo-proces in de EBI gedetineerd zitten. Uit alle GRIP-informatie blijkt dat klager een bijzondere positie inneemt in het crimineel samenwerkingsverband (CSV). Klager geeft/gaf samen met [naam] leiding aan het CSV, dat bekend staat om zijn bijzonder gewelddadige manier van opereren en het hanteren van een dodenlijst. Op de dodenlijst zouden criminele contacten, journalisten, officieren van justitie en politieagenten staan. Klagers mogelijke ontvluchting is dus een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Een ontvluchting zou de Nederlandse rechtsstaat in ernstige mate schade berokkenen en grote maatschappelijke onrust teweegbrengen.

 

Ten aanzien van de c-grond

Uit het GRIP-rapport van 3 oktober 2022 komt onomstotelijk naar voren dat de aangetroffen telefoons in Colombia aan klager toebehoren en dat sprake is van voorgezet crimineel handelen vanuit detentie. Daarbij komt uit het GRIP-rapport van 10 november 2022 naar voren dat er concrete aanwijzingen bestaan dat klager zich bezighoudt met witwassen via een Colombiaanse advocaat. Klagers stelling dat de grammatica wellicht niet correct is, doet aan de inhoud van het rapport niet af. Bovendien is voor een plaatsing op basis van de c-grond niet meer vereist dat er concrete verdenkingen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie zijn, dan wel dat sprake is geweest van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie, maar dat een vermoeden hiertoe voldoende is.

 

Ten aanzien van de d-grond

Klager wordt ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan een organisatie die tot oogmerk het plegen van moorden heeft. Om die reden geldt blijkens de toelichting op de wijziging van de Regeling een lichtere motiveringsverplichting ten aanzien van de verlenging van klagers verblijf in de EBI op basis van de d-grond.

 

Duur van de plaatsing

Klagers verblijf in de EBI is verlengd voor de duur van twaalf maanden, ingevolge de nieuwe Regeling. Mocht er tussentijds nieuwe informatie zijn die zou leiden tot een andere beslissing dan die genomen is op 9 februari 2023, dan zal de directeur van de PI Vught deze vervatten in een selectieadvies en adviseren tot uitplaatsing van klager.

 

Alternatieven

Alle verregaande risico’s die van klager uitgaan kunnen op niet voldoende worden beperkt in een ander regime.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

De regelgeving

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; of

d.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.

 

Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een algemeen gevaar, zoals bedoeld in het eerste lid, onder d, in ieder geval aangenomen indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, terwijl de gedetineerde volgens de verdenking of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, als bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden aangemerkt.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke twaalf maanden daarna.

 

In artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling staat dat onder ‘maatschappelijk risico’ wordt verstaan: het risico dat de gedetineerde vormt voor de maatschappij, in termen van maatschappelijke onrust, algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen en de orde en de veiligheid binnen de inrichting.

 

In artikel 1, aanhef en onder o, van de Regeling staat dat onder ‘voortgezet crimineel handelen’ wordt verstaan: handelen van een gedetineerde dat is gericht op:

-    het voortzetten van dan wel deelnemen aan een samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft;

-    het ongeoorloofd beïnvloeden van het eigen dan wel van een ander strafproces; of

-    het anderszins begaan van ernstige misdrijven.

 

Opmerking vooraf

Voor zover namens klager wordt verzocht om een volledige schriftelijke uitwerking van de telefoongesprekken tussen klager en zijn vriendin, dan wel de opnames van die gesprekken, wijst de beroepscommissie dit verzoek af. De precieze inhoud van die gesprekken is namelijk niet van belang voor de beoordeling van het beroep. 

 

Achtergrond

Klager is sinds 7 december 2021 gedetineerd. Hij verblijft sinds 16 december 2021 in de EBI. De Regeling is sinds 17 december 2022 gewijzigd. Klager is in het kader van het overgangsrecht herbeoordeeld. Verweerder heeft klagers verblijf in de EBI verlengd, op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, c, en d, van de Regeling (hierna: de b-, c-, en d-grond). De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager aan deze gronden voldoet. Zij zal dit oordeel hieronder onderbouwen. Daartoe zullen de gronden achtereenvolgens worden besproken.

 

Ten aanzien van de b-grond

De tekst van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling is niet gewijzigd. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat hetgeen zij in RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB ten aanzien van klager heeft overwogen nog steeds geldt. Kortgezegd wordt klager ervan verdacht samen met een medeverdachte leiding te hebben gegeven aan een CSV dat verantwoordelijk is voor meerdere liquidaties. Er zou sprake zijn van een dodenlijst met daarop tientallen mensen. Ook vanuit detentie zouden nog opdrachten worden doorgespeeld aan nog niet aangehouden leden van het CSV. Daarbij staat in het GRIP-rapport van 10 januari 2023 dat de informatie uit eerdere GRIP-rapporten nog steeds relevant is, zo ook de informatie uit het GRIP-rapport van 28 oktober 2021, waarin uitvoering wordt ingezoomd op klagers rol binnen het CSV.

 

Ten aanzien van de c-grond

Sinds de wijziging van de Regeling is voldaan aan de c-grond wanneer er sprake is van een vermoeden van voorgezet crimineel handelen vanuit detentie. Deze wijziging heeft ertoe geleid dat de c-grond voortaan ook kan worden aangewend op preventieve gronden, bij een vermoeden van (in de zin van: vrees voor) voorgezet crimineel handelen vanuit detentie (zie nader RSJ 19 juni 2023, 23/32024/GB). De beroepscommissie herhaalt haar overweging dat ten aanzien van de in de c-grond genoemde vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie wél sprake moet zijn van actuele, betrouwbare en concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan dit vermoeden kan worden aangenomen.

 

Uit het GRIP-rapport van 3 oktober 2022 komt naar voren dat is vastgesteld dat in elk geval twee van de drie aangetroffen telefoons op klagers cel in Colombia aan hem toebehoorden. Op één van die telefoons zijn afbeeldingen aangetroffen van banktransacties, vuurwapens, geld, vermoedelijk verdovende middelen en documenten op naam van klager. Ook stonden er foto’s op van klagers celruimte. Op de andere telefoon was de applicatie ‘SKY ECC-v2’ geïnstalleerd. Daarmee kan op versleutelde wijze worden gecommuniceerd tussen de gebruikers van die applicatie. Er zijn daarmee berichten uitgewisseld over onder andere het Marengo-proces. Daarnaast zijn er berichten aangetroffen waaruit blijkt van een dreiging op het leven van een persoon. Verder zijn er afbeeldingen van vrachtbrieven, containers, blokken verdovende middelen en een geldbiljet aangetroffen, die kunnen duiden op de handel in verdovende middelen.

 

De beroepscommissie is net zoals in RSJ 17 oktober 2022, 22/27613/GB, van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat klager zich in Colombia heeft beziggehouden met voorgezet crimineel handelen vanuit detentie. Hoewel het gaat om gedrag van twee jaar geleden, heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat er ten aanzien van klager op dit moment nog een vrees voor voortgezet crimineel handelen vanuit detentie bestaat.

 

Ten aanzien van de d-grond

De d-grond is toegevoegd aan artikel 6 van de Regeling, waardoor plaatsing vanwege de algemene gevaarzetting en dreiging die van de rol van een gedetineerde in een crimineel netwerk uitgaat, mogelijk wordt (Stcrt. 2022, 33928). Blijkens deze bepaling kan de gevaarzetting worden opgemaakt uit:

-    de aard van het misdrijf waarvan de gedetineerde is verdacht of waarvoor hij is veroordeeld;

-    de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven (zouden) zijn gepleegd; of

-    de persoonlijkheid van de gedetineerde.

 

Met het tweede lid van artikel 6 van de Regeling wordt een rechtsvermoeden in het leven geroepen dat algemeen gevaar uitgaat van oprichters, leiders of bestuurders van criminele organisaties die misdrijven plegen waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat (zoals bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht). De plaatsing is hier gebaseerd op de vooronderstelling dat het gedrag van de gedetineerde bij voortduring zal zijn gericht op de voortzetting van crimineel handelen. Aan dit rechtsvermoeden ligt de ervaringsregel ten grondslag dat wanneer iemand binnen een CSV een bepaalde positie heeft bereikt, het niet langer mogelijk is zich van dit netwerk te distantiëren (Stcrt. 2022, 33928).

 

Voornoemd rechtsvermoeden is op klager van toepassing, nu hij wordt verdacht van leidinggeven aan een criminele organisatie die het plegen van moorden tot oogmerk had. Dit rechtsvermoeden leidt niet tot automatische plaatsing of automatische verlenging. Het leidt slechts tot een lichtere motiveringsverplichting dan in het geval een vervolging of veroordeling niet aanwezig is en toch een plaatsing van een gedetineerde in de EBI vanuit de algemene gevaarzetting is aangewezen (Stcrt. 2022, 33928).

 

Uit de stukken blijkt dat klager degene zou zijn die de leiding had over het netwerk van spotters en de wapens in beheer had die bij moorden vanuit het CSV zijn gebruikt. Klager wordt blijkens de GRIP-rapporten gezien als de rechterhand van [naam]. Het Openbaar Ministerie vermoedt dat klager nog steeds over mensen, macht en middelen beschikt en dat het CSV wordt voorgezet door personen die niet zijn gedetineerd.

 

Reeds gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen, wegens de aard van de misdrijven waarvan klager wordt verdacht en de omstandigheden waaronder die misdrijven zouden zijn gepleegd.

 

Persoonlijke omstandigheden

De beroepscommissie begrijpt dat het verblijf in de EBI klager zwaar valt. In dat kader geldt echter dat verweerder het belang om klager in de EBI te plaatsen zwaarder heeft mogen laten wegen.

 

Conclusie

De bestreden beslissing kan gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht ook voldoende aannemelijk dat toepassing van maatregelen voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kan beperken. Voor zover klager de duur van de plaatsing aan de orde stelt, geldt dat deze duur voortvloeit uit de Regeling. De bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door de secretaris.

voorzitter

Naar boven