Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32152/GB, 19 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32152/GB

        

Betreft [klager]

Datum 19 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 februari 2023 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met twaalf maanden te verlengen.

 

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de landsadvocaat, namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 6 april 2023. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Voor wat betreft de gronden die volgens verweerder op klager van toepassing zijn, wordt verwezen naar (de inhoud van) het beroepschrift van 28 december 2022 inzake RSJ 19 juni 2023, 22/30809/GB. In aanvulling daarop wordt het volgende aangegeven.

 

In de bestreden beslissing wordt klager te pas en te onpas bij strafrechtelijke onderzoeken en strafbare feiten getrokken. Er is geen sprake van de onschuldpresumptie en voor de besluitvorming is blijkbaar voldoende dat het Openbaar Ministerie (OM) (kennelijk oneindig) onderzoek doet naar de mogelijke betrokkenheid van klager bij strafbare feiten (onderzoeken […]) of volstaat met de mededeling dat klager als verdachte is aangemerkt (onderzoeken […]), zonder dat tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Klager kan zich – zolang niet tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan of aan hem de status van verdachte wordt toegekend – niet verdedigen tegen opmerkingen dat betrokkenheid van klager, op welke wijze dan ook, volgens het OM het meest waarschijnlijke scenario is.

 

Deze wijze van motiveren – en daarmee de besluitvorming – is in strijd met de beginselen van equality of arms en hoor en wederhoor. Ondersteunend aan de besluitvorming is ook de vermeende dodenlijst. Deze dodenlijst is evenwel in geen enkele zaak overgelegd, waarover de kroongetuige heeft verklaard dat hij deze nooit heeft gezien en waarvan ook op andere wijze niet is gebleken van het bestaan daarvan. Het is bewust bedriegend en vreesaanjagend, in een oneigenlijke poging klager te portretteren als de persoon voor wie de a-, b-, c- en d-grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is geïntroduceerd.

 

Daarbij komt het reële gevaar van beïnvloeding van de beroepsrechter die moet oordelen over de juistheid, redelijkheid en billijkheid van de besluitvorming. Hoe meer (weliswaar niet bewezen of op enigerlei wijze aannemelijk gemaakte) verwijten en verdachtmakingen worden benoemd, hoe groter de kans is dat de beroepsrechter zich niet meer vrij voelt en geen distantie en onafhankelijkheid meer kan of durft te tonen bij de beoordeling van de besluitvorming.

 

Hoe dan ook kan deze (wijze van) besluitvorming, vol met valse berichtgeving over klager die een aanslag zou voorbereiden op gebouwen of instituten die verband houden met het […]-proces en telkens leden van een criminele organisatie kan mobiliseren (met als meest lachwekkende voorbeeld een aantal tieners met bedrukte T-shirts bij de rechtbank), niet als eerlijk in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden aangemerkt.

 

Fysiek en mentaal welbevinden in de EBI en schending van artikel 3 EVRM

Het beginsel van minimale beperkingen, zoals vastgelegd in artikel 2, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), noopt tot zorgvuldige afweging bij het inperken van vrijheden. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat zeker bij een langer voortdurend verblijf in de EBI steeds hogere eisen mogen worden gesteld aan de (informatie die ten grondslag ligt aan de) beslissing tot verlenging van een verblijf in de EBI. Dit geldt nog nadrukkelijker, nu, met de recente wijziging van de Regeling, een beslissing geldig is voor een duur van twaalf maanden. Van verweerder mag niet alleen worden verwacht dat streng wordt getoetst aan de actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie op grond waarvan tot verlenging van het verblijf in de EBI wordt beslist en de vraag of niet kan worden volstaan met een alternatief voor plaatsing in de EBI, maar dat bovendien zorgvuldig en welgemeend wordt gekeken naar het fysiek en mentaal welbevinden van de betreffende gedetineerde. Zeker in klagers situatie is extra zorgvuldigheid vereist, nu hij al langere tijd – en in toenemende mate – wordt onderworpen aan detentieomstandigheden die niet eerder zijn vertoond in Nederland. Het gevolg hiervan is dat de bejegening en het detentieklimaat niet langer zijn aan te merken als humaan.

 

Klager verblijft feitelijk in een sociaal isolement. Hij heeft vanaf zijn aankomst in de EBI op 19 december 2019 geen contact gehad met medegedetineerden en verblijft vanaf 23 mei 2022 in afzondering op een eigen afdeling. Klager ontvangt geen persoonlijk bezoek en krijgt geen toegang tot een door hem gekozen gespecialiseerde advocaat. Voor wat betreft de advocaten met wie klager wel mag spreken, is gebleken dat deze gesprekken worden afgeluisterd. Ook zijn er sterke aanwijzingen dat de geprivilegieerde post door de inrichting wordt gelezen. Klager heeft hiervan aangifte gedaan.

 

Klager kan vanaf 23 mei 2022 niet telefoneren met personen in Nederland en mag met ingang van 17 september 2022 niet bellen met personen in het buitenland, onder wie zijn minderjarige kinderen. Op dit integrale verbod wordt geen uitzondering gemaakt, zo volgt uit herhaalde verzoeken van klager om in verband met een verjaardag eenmalig te mogen telefoneren met zijn jongste zoon en zijn moeder. De professionele verstandhouding met de medische dienst is dusdanig verstoord dat klager geen adequate medische zorg en behandeling krijgt aangeboden. Een bezoek door de geestelijk verzorgers is eerder uitzondering dan regel.

 

Mede onder politieke druk kan klager ook geen gebruik meer maken van zijn laatste contactmogelijkheid. Zo is gebleken dat klager geen poststukken mag ontvangen van of versturen aan andere gedetineerden, ondanks dat in het eerste briefcontact geen vreemde, ontoelaatbare of onwenselijke boodschappen kunnen worden aangetroffen. Voor brieven aan familieleden geldt een verbod op het gebruik van bepaalde woorden, zoals onder meer Koranverzen en religieuze smeekbedes. Brieven van familieleden worden niet of met vertraging aan klager uitgereikt. Dit maakt het recht op het kunnen versturen en ontvangen van brieven als bedoeld in artikel 36 van de Pbw illusoir.

 

Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat geen sprake is van betekenisvol menselijk contact als bedoeld in bijvoorbeeld artikel 60.6.c tot en met 60.6.f van de European Prison Rules, de artikelen 37, aanhef en onder d, 43, eerste lid, 44 en 45 van de Nelson Mandela Rules, het Guidance Document on the Nelson Mandela Rules en basisprincipe zeven, zoals door de Verenigde Naties neergelegd in de Basic Principles for the Treatment of Prisoners. In het verlengde daarvan moet ook een schending worden aangenomen van artikel 3 van het EVRM. Het in de EBI ten aanzien van klager gecreëerde detentieklimaat is schadelijk, inhumaan en vernederend.

 

Voor zover verweerder meent dat klager betekenisvol menselijk contact kan hebben met medewerkers van de inrichting, snijdt die stellingname geen hout. Ten eerste omdat deze mogelijkheid van contact – en het tegelijkertijd ontnemen van iedere vorm van contact met naasten – niet kan worden aangemerkt als betekenisvol menselijk contact in de zin van bovenvermelde internationale standaarden en wet- en regelgeving. Ten tweede omdat het klager noodzakelijk is gebleken om niet langer met het personeel te spreken, nu over gesprekken met klager met het personeel aantoonbaar onjuist en leugenachtig is gerapporteerd. Het gevolg daarvan is dat klager al ruim zes maanden uitsluitend schriftelijk communiceert met het personeel.

 

Los van de conclusie dat sprake is van detentieomstandigheden die strijdig zijn met de artikelen 3 en 8 van het EVRM, moet ten aanzien van de bestreden beslissing de conclusie zijn dat deze met onvoldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Uit de bestreden beslissing volgt niet dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van bovengenoemde feiten en omstandigheden en van het fysiek en mentaal welbevinden van klager. Dat is niet alleen uiterst onzorgvuldig, maar ook in strijd met de opdracht van de beroepscommissie in RSJ 24 maart 2022, 21/24423/GB. Van verweerder mag verwacht worden dat hij zich voorafgaand aan iedere verlengingsbeslissing goed laat informeren over het fysiek en mentaal welbevinden van een EBI-gedetineerde.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder is reeds bij de bespreking van de beroepsgronden inzake RSJ 19 juni 2023, 22/30809/GB, uitgegaan van de verlengingsbeslissing van 9 februari 2023. Verzocht wordt het uit dat verweerschrift blijkende standpunt van verweerder als hier herhaald en ingelast te beschouwen. In aanvulling daarop wordt het volgende aangegeven.

 

Geen oneerlijke procedure

Klager miskent dat alleen al de verdenkingen die in het […]-proces naar voren zijn gekomen (ruim) voldoende zijn voor de conclusie dat van klager onaanvaardbare maatschappelijke risico’s uitgaan. De strafrechter heeft deze verdenkingen getoetst en ernstige bezwaren aanwezig geacht. Dat staat in deze procedure vast. Verweerder kan er verder niet omheen dat er ernstige strafbare feiten zijn waarvan klager wordt verdacht, maar waarvoor hij niet wordt vervolgd, of waarmee hij nadrukkelijk in verband wordt gebracht, maar geen verdachte is. Het gaat om strafbare feiten die de rechtsorde in zeer ernstige mate hebben geschokt. Die strafbare feiten zijn dan ook terecht in de beslissing genoemd.

 

Van klager wordt niet gevraagd dat hij op basis van strafdossiers in de onderhavige procedure uitvoerig verweer voert tegen de verdenkingen. Ook als klager niet over (alle) stukken zou beschikken, dan zou dat geen argument opleveren om het beroep gegrond te verklaren. Het gaat immers om de vraag of verweerder in redelijkheid op basis van de GRIP-rapporten zijn beslissing heeft kunnen nemen. Daarvoor is van belang dat de GRIP-rapporten actuele, betrouwbare en concrete informatie bevatten. Dat is het geval. Voor het strafrechtelijke onderzoek […] geldt bijvoorbeeld dat er concrete informatie over dat strafrechtelijke onderzoek in de GRIP-rapporten staat, zoals over de verschillende (concrete) ontsnappingsplannen en de aanwijzingen voor voortgezet crimineel handelen. Er worden ook citaten uit onderschepte communicatie tussen klager en zijn neef en voormalig advocaat weergegeven. Klager reageert daar niet op.

 

Over de dodenlijst stelt klager dat deze in geen enkele zaak is overgelegd. Deze stelling berust op een onjuiste lezing van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende GRIP-rapporten. In de GRIP-rapporten van 19 december 2019 en 27 januari 2020 is vermeld dat het bestaan van een dodenlijst blijkt uit verklaringen van de kroongetuige, de inhoud van PGP-gesprekken, observatiemateriaal van verschillende personen en technische informatie zoals telecom- en bakengegevens. Op de dodenlijst staan criminele contacten, journalisten, officieren van justitie en politieambtenaren.

 

Klager kan verder niet volstaan met het geven van een algemene, algehele betwisting van de informatie die aan de bestreden beslissing ten grondslag ligt. Klager voert op geen enkel argument dat aan de GRIP-rapportages wordt ontleend concreet verweer. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is geen sprake.

 

Geen onzorgvuldige beslissing

In het selectieadvies is onder meer opgenomen dat klager onder de aandacht is van het multidisciplinair overleg (MDO) en het Psycho Medisch Overleg (PMO). Bij dit MDO en PMO zijn (gedrags)deskundigen en artsen betrokken die kunnen beoordelen wat de juiste zorg is die klager nodig heeft. Er is dus aandacht voor het welbevinden van klager in de EBI. Verweerder mag erop vertrouwen dat de deskundigen in het MDO en het PMO de zorg verlenen of organiseren die in het belang van klagers fysieke en mentale welbevinden nodig is. Concrete informatie over het fysieke en mentale welbevinden van klager valt onder het (medische) beroepsgeheim. Die informatie kan dus niet aan verweerder worden verstrekt.

 

Uiteraard staat het klager vrij om in het kader van deze beroepsprocedure zelf naar voren te brengen dat en waarom zijn fysieke en mentale welbevinden in de weg staat aan verlenging van zijn verblijf in de EBI. Dat heeft hij evenwel niet gedaan.

 

Tot slot is ook van een schending van artikel 3 van het EVRM geen sprake. Verweerder verwijst hiervoor naar hetgeen hierover is opgemerkt in het verweerschrift inzake RSJ 19 juni 2023, 22/30809/GB. Over de correspondentie per post merkt verweerder nog op dat klager brieven kan ontvangen en mag versturen. De afgelopen maanden heeft de directeur ten aanzien van een aantal brieven, op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw, beslist om verzending of uitreiking te weigeren. De klachten van klager daarover zijn – voor zover de beklagcommissie daarover al uitspraak heeft gedaan – ongegrond verklaard. Uitreiking en verzending van de betreffende brieven zijn dus terecht geweigerd. Er is ook in dit opzicht geen sprake van het afsluiten van klager van de buitenwereld. Het past overigens in zijn algemeenheid niet in deze procedure om de redelijkheid van opgelegde toezichtmaatregelen te bespreken. Daarvoor bestaan andere mogelijkheden.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; of

d.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.

 

Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een algemeen gevaar, zoals bedoeld in het eerste lid, onder d, in ieder geval aangenomen indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld terwijl de gedetineerde volgens de verdenking of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, als bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden aangemerkt.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke twaalf maanden daarna.

 

Klager is sinds 19 december 2019 gedetineerd en verblijft sindsdien in de EBI.

 

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder de vier gronden genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Regeling aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat oordeel licht zij hieronder nader toe.

 

Ten aanzien van de a- en b-grond

De beroepscommissie overweegt in RSJ 19 juni 2023, 22/30809/GB, met betrekking tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, ten aanzien van de a- en b-grond als volgt:

 

“Ten aanzien van de a-grond

Uit de stukken komt naar voren dat klager wordt verdacht van een groot aantal zeer ernstige geweldsdelicten in een zeer mediagevoelig strafproces. Hij wordt gezien als degene die leidinggeeft dan wel -gaf aan de criminele organisatie. Klager zou opdrachten uitzetten en spotters aansturen. Het vermoeden bestaat dat klager de beschikking heeft over voldoende contacten en een enorm vermogen. Hij zou daarnaast beschikken over een zogenaamde dodenlijst waar nog tientallen mensen op staan. Het bestaan van deze dodenlijst is gebaseerd op verklaringen van de kroongetuige, de inhoud van PGP-gesprekken, observatiemateriaal van verschillende personen en technische informatie zoals telecom- en bakengegevens. Uit het onderzoek volgt dat als een moordopdracht eenmaal is uitgezet, deze vaak, al is het na jaren, wordt uitgevoerd. Het nemen van wraak lijkt volgens de stukken een belangrijk motief voor verschillende moordopdrachten.

 

Verder blijkt uit de stukken dat klagers voormalig advocaat (tevens zijn neef) is aangehouden op verdenking van deelname aan de criminele organisatie waarvan klager de leider zou zijn. Deze organisatie zou zich bezighouden met witwassen, handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Klager zou in de periode van 20 augustus 2021 tot 8 oktober 2021 heimelijk hebben gecommuniceerd via zijn voormalig advocaat. Uit onderzoek zou onder meer zijn gebleken dat er twee of drie ontsnappingspogingen zijn voorbereid. In de berichten wordt besproken dat degenen die klager komen bevrijden echte professionals moeten zijn, zogenaamde ‘Navy Seals’. Er zouden meerdere teams klaarstaan voor de ontsnappingsplannen. Het onderzoek naar de personen die teams zouden hebben gevormd om klager te bevrijden, loopt nog. Er is naar de inschatting van het OM nog steeds sprake van een dreiging dat die teams daadwerkelijk zullen worden ingezet, als het klager lukt om codewoorden naar buiten te brengen.

 

Op 23 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de strafzaak tegen klagers voormalig advocaat. Die is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden voor deelname aan een criminele organisatie die met zeer ernstige misdrijven in verband wordt gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager de leider was van deze criminele organisatie. Hij stuurde de uitvoerders van de criminele organisatie in de buitenwereld aan en maakte over de uitvoering van criminele activiteiten opmerkingen. In het vonnis heeft de rechtbank verder onder meer vastgesteld dat gesproken is over plannen die zien op misdrijven waarbij de ontsnapping van klager uit de EBI gerealiseerd kan worden.

 

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

 

Ten aanzien van de b-grond

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu de b-grond in ieder opzicht ruimer is geformuleerd dan de a-grond, verweerder – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de a-grond – ook de b-grond ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden beslissing.”

 

De beroepscommissie stelt vast dat bovenstaande overwegingen feitelijk nog onverkort van toepassing zijn. Hoewel van aanvullende feiten en omstandigheden niet is gebleken, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde informatie nog voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is om de verlengingsbeslissing – voor de duur van twaalf maanden – op te kunnen baseren. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en – in dat geval – een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten en dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

 

Ten aanzien van de c-grond

Met ingang van 17 december 2022 is artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling gewijzigd. Zoals de beroepscommissie in RSJ 19 juni 2023, 23/32024/GB, overweegt, heeft deze wijziging ertoe geleid dat de c-grond voortaan ook kan worden aangewend op preventieve gronden. Zij herhaalt haar overweging dat ten aanzien van de in de c-grond genoemde vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie wél sprake moet zijn van actuele, betrouwbare en concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan dit vermoeden kan worden aangenomen.

 

Uit de stukken komt naar voren dat klager vanuit de EBI in de gelegenheid was om de criminele organisatie aan te sturen en voort te zetten, door zeer gedetailleerd opdrachten te kunnen geven aan specifieke personen. Dit vanwege de heimelijke communicatie van klager via zijn voormalig advocaat (tevens zijn neef). Deze advocaat is inmiddels veroordeeld door de rechtbank. De rechtbank heeft in dat vonnis vastgesteld dat er gesproken is over plannen om een ontsnapping van klager uit de EBI te realiseren. Ook zijn er berichten uitgewisseld op grond waarvan vastgesteld kon worden dat de criminele organisatie, onder meer, tot oogmerk had: witwassen en om verdovende middelen onder meer binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder, gelet op het voorgaande, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie heeft kunnen aannemen. Dit vermoeden is gebaseerd op voldoende actuele, betrouwbare en concrete feiten en omstandigheden.

 

Ten aanzien van de d-grond

Met ingang van 17 december 2022 zijn artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 6, tweede lid, van de Regeling toegevoegd. Zoals de beroepscommissie in RSJ 19 juni 2023, 23/32024/GB, overweegt, dient toepassing van de d-grond te worden ondersteund door voldoende actuele, betrouwbare en concrete informatie.

 

Uit de stukken volgt dat klager in het […]-proces wordt verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie die onder meer gericht was op het plegen van moorden. Daarmee voldoet klager aan het bepaalde van artikel 6, tweede lid, van de Regeling, waarmee een rechtsvermoeden in het leven is geroepen dat van oprichters, leiders of bestuurders van criminele organisaties die misdrijven plegen waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, een algemeen gevaar zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling uitgaat.

 

Daarbij komt dat klager ook in het onderzoek […] wordt verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie. Er zou tussen klager en zijn voormalig advocaat gesproken zijn over gewelddadige ontsnappingsplannen. De rechtbank heeft in het vonnis met betrekking tot klagers voormalig advocaat inmiddels ook vastgesteld dat klager de leider was van voornoemde criminele organisatie. Hij stuurde volgens het vonnis de uitvoerders van de criminele organisatie in de buitenwereld aan en maakte over de uitvoering van criminele activiteiten opmerkingen.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder, gelet op het voorgaande, een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen heeft kunnen aannemen, vanwege de aard van de verdenking, de omstandigheid waaronder de misdrijven zouden zijn gepleegd en in combinatie met klagers persoonlijkheid. De informatie waarop dit is gebaseerd is voldoende actueel, betrouwbaar en concreet.

 

Fysiek en mentaal welbevinden in de EBI en strijd met nationale en internationale regelgeving

Uit de stukken volgt dat klager nog altijd onder de aandacht is van het MDO, het PMO en de medische dienst. Met de medische dienst heeft klager periodiek contact. Met de psycholoog wenst hij geen contact te hebben. Verder blijkt dat klager zelf de keuze heeft gemaakt om het contact met personeel te beperken. Hoewel uit de bestreden beslissing niet expliciet naar voren komt dat verweerder aandacht heeft besteed aan klagers fysieke en mentale welbevinden in de EBI, is de beroepscommissie van oordeel dat uit de stukken niet volgt dat klagers fysieke en/of mentale welbevinden in de weg staat aan een verblijf in de EBI. Daarbij komt dat klager tijdens het hoorgesprek ook geen toelichting heeft willen gegeven over zijn welbevinden, zodat ook hieruit geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten.

 

De beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zwaar is. Dat betekent echter niet dat dit verblijf in strijd is met artikel 3 van het EVRM of met de door klager genoemde regelgeving. Klagers klachten over verschillende aan hem opgelegde toezichtmaatregelen zijn in deze procedure niet aan de orde. Datzelfde geldt met betrekking tot het gestelde gebrek aan bezoek door de geestelijke verzorgers en het ontbreken van adequate zorg en behandeling. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat klager enkele beklag- en beroepszaken heeft ingesteld, waarin een en ander wel aan de orde kan komen en is gekomen.

 

Voor zover klager tot slot stelt dat de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM, overweegt de beroepscommissie dat op grond van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM inmenging is toegestaan voor zover die bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Daarvan is in dit geval sprake.

 

Andere strafrechtelijke onderzoeken

De vraag of (en in welke mate) de andere strafrechtelijke onderzoeken waarover is gesproken een rol kunnen spelen, behoeft geen beantwoording. Verweerder heeft te kennen gegeven dat deze onderzoeken slechts ten overvloede worden genoemd. Daarnaast geldt dat de beroepscommissie deze onderzoeken niet ten grondslag heeft gelegd aan haar beoordeling. Dit is alleen anders ten aanzien van het onderzoek[…]. Dat is gelegen in het feit dat uit het vonnis van de rechtbank in deze zaak concrete informatie omtrent klagers rol naar voren komt. Voor zover klager in dit kader stelt dat er sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM, overweegt de beroepscommissie dat dit artikel niet van toepassing is op de onderhavige procedure.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht ook voldoende aannemelijk dat toepassing van maatregelen voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kan beperken. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door de secretaris.

voorzitter

Naar boven