Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30908/GV, 26 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:26-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30908/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    26 juni 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 december 2022 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof ten behoeve van het herstellen van zijn familiebanden. Het multidisciplinair overleg (MDO) bevestigt dat het verzoek overeenkomt met door hem geformuleerde re-integratiedoelen. De reclassering heeft de mogelijkheid om klager in het kader van een artikelplaatsing over te brengen naar een instelling voor begeleid wonen slechts zijdelings benoemd. Hij had een verstoorde relatie met zijn (ex-)partner, waardoor een verlof-/verblijfadres in de beginfase van zijn detentie allerminst zeker was. Het begeleid wonen was slechts bedoeld om vanuit detentie sneller aan ‘normale’ huisvesting te komen. Inmiddels is de relatie met zijn partner hersteld, waardoor hij beschikt over een verlof /verblijfadres. Er bestaat geen enkele noodzaak tot verblijfszorg, ook omdat hij geen (gedrags)problemen heeft waarvoor interventies geïndiceerd zijn. Voor een artikelplaatsing is geen indicatiestelling afgegeven.

De vrijhedencommissie vindt dat het verlof te vroeg komt. Gelet op RSJ 26 juli 2022, 22/26541/GV, kan dit standpunt niet worden gevolgd. Het advies, zoals verweerder dat in de bestreden beslissing noemt, komt daarnaast niet overeen met het positieve advies dat de vrijhedencommissie – blijkens de vanuit de inrichting gegeven informatie – heeft gegeven. Dit laatste advies heeft verweerder niet betrokken in de besluitvorming.

Vanwege de ziekte van zijn dochter heeft klager zich in 2004 inderdaad onttrokken aan zijn detentie. Dit was een grote fout, maar hij neemt nu verantwoordelijkheid voor het resterende gedeelte van zijn straf. Klager wil graag een tweede kans. Het Openbaar Ministerie (OM) neemt geen genoegen met het door de reclassering als laag ingeschatte risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. Ook het psycho-medisch overleg is in staat om een professionele risico-inschatting te geven.

Standpunt van verweerder
De relatie tussen het door klager genoemde verlofdoel en het ingezette re-integratietraject ontbreekt. Voor het herstellen van de relatie met zijn zoon is genoeg ruimte wanneer klager in het kader van zijn artikelplaatsing in een beschermde woonvorm, zoals De Ontmoeting, verblijft. In het vrijhedenadvies en het reclasseringsadvies staat dat klager na zijn detentie niet zal terugkeren naar de woning van zijn zoon en inmiddels ex-partner. Dat klager wil wennen aan zijn plek thuis in het gezin, kan daarom niet worden gevolgd. Volgens klager is de relatie inmiddels hersteld, maar dit is niet onderbouwd en volgt niet uit zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Dat een artikelplaatsing niet meer aan de orde zou zijn, blijkt nergens uit. 

Daarnaast is het nut en de noodzaak van het verzochte verlof niet zeker, nu het niet bekend is wanneer klagers dochter is overleden. Dat klager het verlof wil gebruiken om eindelijk het overlijden van zijn dochter te verwerken, komt dan ook een beetje uit de lucht vallen. Verweerder ziet bovendien het nut en de noodzaak van het verlof niet, nu klager (langdurig) de tijd heeft gehad om met zijn gezin het verlies van zijn dochter te verwerken.

Voorts heeft klager zich gedurende bijna zestien jaar onttrokken aan zijn detentie. Het OM heeft in het licht hiervan uiterst negatief geadviseerd, omdat de risico’s – anders dan de reclassering meent – als hoog ingeschat dienen te worden. Klager is via een signalering weer aangehouden en heeft laten zien niet met vrijheden om te kunnen gaan. Dat hij gedurende zijn onttrekking niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, doet hieraan niet af.

3. De beoordeling
Klager was (in Nederland) van 25 november 2003 tot 15 november 2004 gedetineerd vanwege een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek. Van 15 november 2004 tot en met 23 maart 2020 heeft hij zich onttrokken aan zijn detentie. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van zes jaar, wegens poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 17 februari 2024.

In artikel 15, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan.

De voorwaarden voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof
Naar het oordeel van de beroepscommissie volgt uit het dossier afdoende dat het door klager verzochte langdurend re-integratieverlof bijdraagt aan een re-integratiedoel dat hij in zijn D&R-plan heeft vastgelegd (‘het versterken van familiaire contacten’ en specifiek het herstellen van de relatie met zijn ex-partner). In de risicotaxatie en delictanalyse van 17 augustus 2022, het reclasseringsadvies van 6 oktober 2022 en het vrijhedenadvies/de aanvraag van 3 november 2022 komt naar voren dat de relatie tussen klager en zijn ex-partner is verbroken nadat hij in 2020 weer gedetineerd raakte, maar dat zij tot op heden contact met elkaar onderhouden. Zijn ex-partner en ook zijn zoon bezoeken klager regelmatig in de inrichting (in het kader van bezoek zonder toezicht). Verder contact vindt plaats via (beeld)bellen en het sturen van brieven/e-mails. Daarnaast heeft, naast het MDO, ook het psycho-medisch overleg positief geadviseerd voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof. Daarbij is met zoveel woorden aangegeven dat het in de setting waarin klager zijn ex-partner in de inrichting ontmoet niet voldoende lukt om aan het genoemde re-integratiedoel te werken. 

Overigens is de beroepscommissie wel van oordeel dat het door klager genoemde verlofdoel ten aanzien van het overlijden van zijn dochter niet goed kan worden gekwalificeerd als een re-integratiedoel, maar dat dit eerder een doel is in het kader van zijn persoonlijke herstel en behandeling. In verband hiermee voert klager ook gesprekken met de inrichtingspsycholoog en is het kader van de genoemde risicoanalyse van 6 oktober 2022 een ambulante behandeling geadviseerd. In de genoemde delictanalyse van diezelfde datum staat, tot slot, dat klagers dochter in 2007 is overleden. 

Onttrekking aan de detentie
Ondanks het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof in redelijkheid kon worden afgewezen. Wat voor de beroepscommissie in doorslaggevende zin meeweegt, is het feit dat klager zich gedurende zestien jaar heeft onttrokken aan de detentie. Hij is sinds 23 maart 2020 weer is gedetineerd, omdat het FAST-team hem heeft aangehouden. Dit vormt een forse contra-indicatie voor verlofverlening. Sinds de hernieuwde aanvang van zijn detentie heeft klager ook nog geen (minder vergaande) vrijheden genoten.

Hoewel er ten aanzien van klagers verlofaanvraag verschillende positieve adviezen zijn uitgebracht – die zich met name richten op het belang dat klager heeft bij het herstellen van zijn familierelaties – staat het verlenen van langdurend re-integratieverlof aan klager, die zich zo langdurig heeft onttrokken aan de detentie, niet in een redelijke verhouding tot het (algemeen) belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf. De beroepscommissie acht het tot slot, in belang van klager, relevant dat ten tijde van de bestreden beslissing werd ingezet op een zo vroeg mogelijke zogeheten artikel 43.4-plaatsing en/of deelname aan een penitentiair programma, in het kader waarvan zijn re-integratie (gedeeltelijk) vorm kan krijgen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 26 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven