Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30809/GB, 19 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30809/GB

          

Betreft [klager]

Datum 19 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 november 2022 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

 

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de landsadvocaat, namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 6 april 2023. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Geen van de gronden als benoemd in artikel 6 (oud) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kan een verlenging van klagers verblijf in de EBI rechtvaardigen. De bestreden beslissing is hoofdzakelijk gebaseerd op rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP), die om uiteenlopende redenen niet als actueel, volledig en/of waarheidsgetrouw kunnen worden aangemerkt.

 

Voor wat betreft (het gebrek aan) actualiteit geldt bijvoorbeeld dat in de bestreden beslissing herhaaldelijk wordt gerefereerd aan GRIP-informatie uit 2019 en 2020 waarvoor geen recente ondersteuning kan worden gevonden, zoals het veronderstelde gebruik van een dodenlijst en de vermeende betrokkenheid bij strafbare feiten waarvoor klager door het Openbaar Ministerie (OM) niet strafrechtelijk wordt vervolgd.

 

Voor wat betreft een aanzienlijk deel van de overige GRIP-informatie geldt dat deze moet worden aangemerkt als niet voldoende betrouwbaar om daarop een verlengingsbeslissing te (kunnen) baseren. In het verleden is door de directeur van de PI Vught namelijk gebruik gemaakt van evident onjuiste en onvolledige GRIP-informatie om voor klager belastende besluitvorming te kunnen rechtvaardigen. Zo is een verzoek van klager tot deelname aan gemeenschappelijke activiteiten met (een) medegedetineerde(n) afgewezen met een verwijzing naar het GRIP-rapport van 2 september 2022. Van voornoemd rapport is bewezen dat de inhoud onjuist is, in die zin dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat klager uiterst merkwaardige en belastende opmerkingen zou hebben gemaakt.

 

Een ander voorbeeld staat in de GRIP-rapporten van 25 oktober 2022 en 8 november 2022, waarin door het GRIP wordt gesuggereerd dat in de door klager geschreven brieven (een nummering van) uitgebreide koranverzen, verwijzingen naar de Koran en uitspraken van Allah zijn opgenomen en dat sprake is van een opvallende lay-out. Ook deze GRIP-informatie is aantoonbaar onjuist wanneer naar de inhoud van de onderliggende brieven wordt gekeken.

 

De beroepscommissie moet in de aantoonbare eerdere onjuistheden aanleiding zien om terug te komen van de jurisprudentielijn dat door de beklagrechter moet kunnen worden uitgegaan van de juistheid van in een GRIP-rapport vermelde informatie. Het is een illusie te veronderstellen dat het GRIP – als team binnen de Nationale Politie, het OM en de Dienst Justitiële Inrichtingen – in alle gevallen en zonder meer vrijelijk, onafhankelijk en waarheidsgetrouw adviseert en rapporteert. De belangen zijn daarvoor eenvoudigweg te groot.

 

Klager betoogt niet dat het voorgaande moet leiden tot de conclusie dat geen sprake is van gronden als bedoeld in artikel 6 (oud) van de Regeling, maar wel dat alle GRIP-informatie die geen steun vindt in andere bronnen, zoals bijvoorbeeld een beslissing van de rechtbank of een uitspraak van de beklagrechter, niet kan worden gebruikt om de verlenging van het verblijf in de EBI te rechtvaardigen. Deze categorie informatie is daarvoor in zijn algemeenheid onvoldoende betrouwbaar.

 

Verweerder heeft zich voorts onvoldoende laten informeren over de detentieomstandigheden binnen de EBI en de wijze waarop klager in de inrichting wordt benaderd en behandeld. De huidige detentieomstandigheden zijn strijdig met nationale en internationale wet- en regelgeving, in het bijzonder artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

De detentieomstandigheden waarmee klager wordt geconfronteerd kunnen worden omschreven als volkomen afgezonderd en volledig geïsoleerd van de buitenwereld. Door toedoen van de directeur is klager in de afgelopen periode iedere vorm van betekenisvol menselijk contact ontnomen, met als gevolg dat de detentieomstandigheden moeten worden aangemerkt als inhumaan en vernederend. Klager heeft sinds 19 december 2019 geen contact met medegedetineerden en verblijft sinds augustus 2021 alleen op de afdeling. Vanaf 23 mei 2022 zijn zeer verstrekkende toezichtmaatregelen aan klager opgelegd, waaronder het niet mogen telefoneren met personen in Nederland. Hij mag ook niet telefoneren met personen in het buitenland, onder wie zijn kinderen. Ook wordt klager beperkt in zijn mogelijkheden om via de post te communiceren.

 

Er is geen sprake van betekenisvol menselijk contact met het personeel. Klager communiceert alleen nog schriftelijk met het personeel, omdat eerder onjuist gebleken rapportages werden opgesteld door het personeel over gesprekken met klager. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat klager geen vertrouwelijk contact kan hebben met zijn advocaten. Verder worden gesprekken met de imam sporadisch aangeboden, bestaat er geen professionele behandelrelatie met de medische dienst en is klager zonder noodzaak onder cameratoezicht geplaatst. Tot slot heeft klager vanuit de media moeten vernemen dat de Staat vergaande plannen heeft gemaakt om hem te (laten) liquideren. Het kan niet worden toegestaan dat klager onder deze omstandigheden nog langer in de EBI moet verblijven.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Ontvankelijkheid

Er is inmiddels (op grond van het overgangsrecht) een nieuwe beslissing genomen tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager zit dus niet meer in de EBI op grond van de verlengingsbeslissing waartegen het onderhavige beroep is gericht. Strikt genomen heeft hij dus geen belang meer bij een beoordeling van die beslissing. Nu de verlenging van het verblijf in de EBI in beginsel ex nunc wordt getoetst, licht verweerder in het hiernavolgende toe waarom klager gelet op het huidige artikel 6 van de Regeling (en de op grond daarvan genomen beslissing) terecht in de EBI verblijft.

 

a-grond

Er bestaat ten aanzien van klager onverminderd een extreem vluchtrisico. Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2023 blijkt dat klager vanuit de EBI samen met zijn toenmalige advocaat (tevens neef) meerdere ontsnappingsplannen heeft gemaakt, waarbij excessief geweld niet zou worden geschuwd. Voor die plannen zijn meerdere teams gevormd. Er bestaat nog steeds een risico dat de teams daadwerkelijk worden ingezet als klager erin slaagt de codewoorden voor de acties naar buiten te brengen.

 

De mogelijke ontvluchting vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, alleen al omdat er sterke aanwijzingen zijn dat klager een dodenlijst hanteert. Het bestaan van deze dodenlijst blijkt uit verklaringen van de kroongetuige, de inhoud van PGP-berichten, observatiemateriaal van verschillende personen en technische informatie zoals telecom- en bakengegevens. Op de dodenlijst zouden criminele contacten, journalisten, officieren van justitie en politieagenten staan. Ontvluchting van klager zou dan ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen betekenen. In het licht daarvan geeft het (sterke) vermoeden dat klager vanuit de EBI op zoek is geweest naar persoons- en/of adresgegevens van vier personeelsleden van de EBI reden tot grote zorg.

 

Verder bestaat er vrees voor beïnvloeding van het strafproces. Het […]-proces bevindt zich in een fase waarin klager nog steeds oneigenlijke invloed zou kunnen uitoefenen. Klager beschikt over voldoende mensen, macht en middelen om een en ander te organiseren. Deze stelling wordt ondersteund door de communicatie tussen klager en zijn neef. Daaruit komt onder meer naar voren dat klager gedetailleerde opdrachten heeft gegeven aan specifieke personen. Tot slot is hierbij nog van belang dat klager in het […]-proces van een groot aantal ernstige strafbare feiten wordt verdacht, die de rechtsorde ernstig hebben geschokt. Het zijn bovendien niet de enige strafbare feiten waarmee klager in verband wordt gebracht. Het […]-proces, en de persoon van klager in het bijzonder, kennen een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid.

 

b-grond

Het hiervoor beschreven onaanvaardbare maatschappelijke risico is zodanig, dat het aanwezige vluchtrisico hoe dan ook ondergeschikt is aan dat maatschappelijke risico. Ontvluchting van klager zou tot een ongekende maatschappelijke onrust leiden.

 

c-grond

Er zijn sterke aanwijzingen dat klager vanuit de EBI bezig is geweest met voortgezet crimineel handelen, waarbij hij hulp heeft gehad van (onder meer) zijn neef. Bij de ontsnappingsplannen die zij hebben gemaakt, zouden ook andere leden van de criminele organisatie waaraan klager (vermoedelijk) leidinggeeft zijn betrokken. Ook zou excessief geweld worden gebruikt. Verder heeft klager zich beziggehouden met grootschalige handel in verdovende middelen en witwassen. In het strafrechtelijke onderzoek […] wordt klager daarom verdacht van deelname aan een criminele organisatie, die zich bezighoudt met witwassen, de handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Klagers neef is op 23 januari 2023 voor zijn deelname aan deze criminele organisatie veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. In het vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat klager leiding heeft gegeven aan deze criminele organisatie.

 

d-grond

Klager wordt in het […]-proces verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van moorden, zodat artikel 6, tweede lid, van de Regeling van toepassing is. Daar komt nog bij dat uit de informatie in de GRIP-rapporten blijkt dat klager degene zou zijn geweest die de opdrachten heeft uitgezet en daarbij de schutters en spotters heeft aangestuurd. Zijn criminele organisatie is groot: er is zicht op tientallen verdachten die deel uitmaken van het netwerk. Klager kan snel over voldoende mensen beschikken die bereid en in staat waren om voor hem moorden te plegen. Ook in het strafrechtelijke onderzoek […] wordt klager verdacht van het leidinggeven aan een criminele organisatie, hetgeen de rechtbank, zoals uit het voorgaande blijkt, ook heeft vastgesteld. Mede daarom wordt klager gezien als ‘kopstuk’ van een crimineel netwerk.

 

Alternatieven

De genoemde maatschappelijke risico’s kunnen op dit moment onvoldoende worden beperkt in een andere inrichting dan de EBI. Het risico dat van klager uitgaat is zodanig, dat hij moet worden geplaatst in een inrichting waarin het een vast onderdeel van het regime is dat zijn gedragingen, uitlatingen en contacten zo volledig mogelijk worden gemonitord. Dat is alleen in de EBI het geval. Daarbij geldt dat zelfs in de EBI aanvullende toezichtmaatregelen zijn getroffen, omdat er aanwijzingen waren dat klager misbruik heeft gemaakt van reguliere contactmomenten.

 

Actualiteit van de GRIP-informatie

De informatie waarop de beslissing is gebaseerd is nog onverminderd actueel. Het enkele tijdsverloop maakt dat niet anders. Er zijn ook geen indicaties dat van klager geen (maatschappelijk) risico meer uitgaat. In het meest recente GRIP-rapport wordt door het OM nadrukkelijk bevestigd dat de informatie uit eerdere GRIP-rapporten nog steeds relevant is, waarbij ook nog specifiek het GRIP-rapport uit 2019 wordt genoemd. Daar komt bij dat de beslissing eveneens is gebaseerd op informatie uit GRIP-rapporten van 2021, 2022 en 2023, welke informatie de plaatsing in de EBI reeds rechtvaardigt.

 

Betrouwbaarheid van de GRIP-informatie

Klager wijst op een GRIP-rapport van 2 september 2022, dat is opgesteld ten behoeve van de beslissing of klager mocht deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. In het GRIP-rapport is een samenvatting van uitspraken van klager uit een maandrapportage van de PI opgenomen, die onvoldoende precies weergeeft wat hij feitelijk had gezegd (en de wijze waarop). Uiteindelijk is dat deel van het GRIP-rapport niet betrokken bij de beslissing. In een beklagprocedure waarin klager dit argument ook heeft aangevoerd, heeft de beklagcommissie geoordeeld dat ‘[h]et enkele feit dat er een keer een verkeerde mededeling is gedaan door het GRIP niet [maakt] dat alle overige mededelingen onbetrouwbaar of onjuist zouden zijn’. Dat oordeel gaat hier ook op. Er is geen sprake van een structurele misslag die maakt dat alle GRIP-rapporten voor onbetrouwbaar of onjuist moeten worden gehouden.

 

Klager wijst verder nog op de GRIP-rapporten van 25 oktober 2022 en 8 november 2022. Deze GRIP-rapporten zien op correspondentie tussen klager en een andere gedetineerde. Klager doet voorkomen alsof hetgeen in die GRIP-rapporten wordt gerelateerd enkel betrekking heeft op de specifieke brieven die hij in de onderhavige procedure heeft overgelegd. Dat berust evenwel op een onjuiste lezing van de betreffende GRIP-rapporten. Uit de GRIP-rapporten blijkt duidelijk dat het gaat over (de inhoud van) eerdere correspondentie tussen klager en een medegedetineerde en de betekenis daarvan voor de specifieke brieven. Er wordt dus geen onjuiste suggestie gewekt door het GRIP.

 

Klager meent overigens zelf (ook) niet dat zijn stellingen leiden tot de conclusie dat geen van de gronden van artikel 6 van de Regeling aanwezig is. Wel meent hij dat GRIP-informatie die geen steun vindt in andere bronnen, zoals bijvoorbeeld een beslissing van de rechtbank, niet kan worden gebruikt om de verlenging van het verblijf in de EBI te rechtvaardigen. Dit standpunt is onjuist. Het valt niet in te zien waarom verweerder niet zou mogen uitgaan van de juistheid van de informatie uit de GRIP-rapporten, ook als deze informatie uit andere bronnen dan rechterlijke beslissingen komt.

 

Fysiek en mentaal welbevinden en het EVRM

Er is aandacht voor klagers fysieke en mentale welbevinden. Van volkomen afzondering en volledige isolatie is geen sprake. Hij kan contacten onderhouden met familie, advocaten en het personeel van de inrichting. Hij heeft toegang tot de medische dienst, de sportinstructeur, de inrichtingspsycholoog, onderwijs en geestelijke verzorging. Klager kiest er zelf voor om van deze mogelijkheden niet of beperkt gebruik te maken. Dat de directeur van de PI Vught de afgelopen maanden de toezichtmaatregelen heeft moeten aanscherpen, waardoor contact met de buitenwereld aan strengere voorwaarden is verbonden, is het gevolg van het eigen handelen van klager. De toezichtmaatregelen zijn door de beklagcommissie en in een schorsingsprocedure bij de RSJ getoetst en in stand gebleven. Bovendien zijn die maatregelen er niet op gericht om contact met de buitenwereld onmogelijk te maken, maar juist om dat contact veilig en verantwoord te laten verlopen. Het past overigens in zijn algemeenheid niet in deze procedure om de redelijkheid van opgelegde toezichtmaatregelen te bespreken. Daarvoor bestaan andere mogelijkheden.

 

De beroepscommissie heeft over een eerder beroep van klager op artikel 3 van het EVRM ook al overwogen dat een schending van artikel 3 van het EVRM niet aannemelijk is geworden, mede omdat klager zijn argumenten te algemeen had gesteld (RSJ 24 maart 2022, 21/24423/GB). Dit neemt niet weg dat verweerder erkent dat het EBI-regime voor gedetineerden ingrijpende maatregelen met zich brengt.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Het feit dat klager niet meer in de EBI verblijft op grond van de beslissing waartegen dit beroep is gericht – maar op grond van een nieuwe beslissing, waarover de beroepscommissie oordeelt in RSJ 19 juni 2023, 23/32152/GB – brengt, anders dan verweerder stelt, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet met zich mee dat klager geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep. De beroepscommissie zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.

 

De regelgeving

De regelgeving over plaatsing in de EBI en het daar geldende regime is op 17 december 2022 gewijzigd. Onverminderd het uitgangspunt dat de beroepscommissie in zaken als deze ex nunc toetst, zal zij de onderhavige bestreden beslissing toetsen aan de hand van de toen geldende regelgeving.

 

De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6 (oud) van de Regeling, konden in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

In artikel 26 (oud) van de Regeling werden de voorwaarden genoemd die in acht moesten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Klager is sinds 19 december 2019 gedetineerd en verblijft sindsdien in de EBI.

 

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder de drie gronden genoemd in artikel 6 (oud) van de Regeling aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat oordeel licht zij hieronder nader toe.

 

Ten aanzien van de a-grond

Uit de stukken komt naar voren dat klager wordt verdacht van een groot aantal zeer ernstige geweldsdelicten in een zeer mediagevoelig strafproces. Hij wordt gezien als degene die leidinggeeft dan wel -gaf aan de criminele organisatie. Klager zou opdrachten uitzetten en spotters aansturen. Het vermoeden bestaat dat klager de beschikking heeft over voldoende contacten en een enorm vermogen. Hij zou daarnaast beschikken over een zogenaamde dodenlijst waar nog tientallen mensen op staan. Het bestaan van deze dodenlijst is gebaseerd op verklaringen van de kroongetuige, de inhoud van PGP-gesprekken, observatiemateriaal van verschillende personen en technische informatie zoals telecom- en bakengegevens. Uit het onderzoek volgt dat als een moordopdracht eenmaal is uitgezet, deze vaak, al is het na jaren, wordt uitgevoerd. Het nemen van wraak lijkt volgens de stukken een belangrijk motief voor verschillende moordopdrachten.

 

Verder blijkt uit de stukken dat klagers voormalig advocaat (tevens zijn neef) is aangehouden op verdenking van deelname aan de criminele organisatie waarvan klager de leider zou zijn. Deze organisatie zou zich bezighouden met witwassen, handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Klager zou in de periode van 20 augustus 2021 tot 8 oktober 2021 heimelijk hebben gecommuniceerd via zijn voormalig advocaat. Uit onderzoek zou onder meer zijn gebleken dat er twee of drie ontsnappingspogingen zijn voorbereid. In de berichten wordt besproken dat degenen die klager komen bevrijden echte professionals moeten zijn, zogenaamde ‘Navy Seals’. Er zouden meerdere teams klaarstaan voor de ontsnappingsplannen. Het onderzoek naar de personen die teams zouden hebben gevormd om klager te bevrijden, loopt nog. Er is naar de inschatting van het OM nog steeds sprake van een dreiging dat die teams daadwerkelijk zullen worden ingezet, als het klager lukt om codewoorden naar buiten te brengen.

 

Op 23 januari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de strafzaak tegen klagers voormalig advocaat. Die is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden voor deelname aan een criminele organisatie die met zeer ernstige misdrijven in verband wordt gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager de leider was van deze criminele organisatie. Hij stuurde de uitvoerders van de criminele organisatie in de buitenwereld aan en maakte over de uitvoering van criminele activiteiten opmerkingen. In het vonnis heeft de rechtbank verder onder meer vastgesteld dat gesproken is over plannen die zien op misdrijven waarbij de ontsnapping van klager uit de EBI gerealiseerd kan worden.

 

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten.

 

Ten aanzien van de b-grond

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu de b-grond in ieder opzicht ruimer is geformuleerd dan de a-grond, verweerder – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de a-grond – ook de b-grond ten grondslag heeft kunnen leggen aan de bestreden beslissing.

 

Ten aanzien van de c-grond

Zoals de beroepscommissie reeds heeft overwogen zou klager heimelijk via zijn voormalig advocaat zou hebben gecommuniceerd. Uit het GRIP-rapport van 2 mei 2022 volgt dat klager vanuit de EBI de criminele organisatie kon aansturen en voortzetten, door zeer gedetailleerd opdrachten te geven aan specifieke personen. Naast berichten over ontsnappingspogingen en het gebruik van excessief geweld tegen vier medewerkers van de EBI, zouden er berichten zijn waarin voor drugs gangbare benamingen zijn gebruikt, zoals klussen, st (stuks), cash, verkoop, getallen, bedragen, 120 kg poeder, transport en lijnen. Ook zouden er berichten zijn uitgewisseld die gaan over geldstromen van klager en zouden er concrete bedragen worden genoemd.

 

Zoals de beroepscommissie al heeft overwogen, is klagers voormalige advocaat inmiddels veroordeeld door de rechtbank. De rechtbank heeft, naast de vaststelling dat klager de leider was van de criminele organisatie en dat is gesproken over plannen om de ontsnapping van klager uit de EBI te realiseren, vastgesteld dat klagers voormalige advocaat op zeer geraffineerde wijze te werk is gegaan om informatie door te geven van en naar klager. Ook heeft de rechtbank aan de hand van uitgewisselde berichten tussen klager en zijn voormalig advocaat vastgesteld dat de criminele organisatie, onder meer, tot oogmerk had: witwassen en om verdovende middelen onder meer binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland te brengen.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

Fysiek en mentaal welbevinden in de EBI en het EVRM

Verweerder heeft zich naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende laten informeren over klagers fysieke en mentale welbevinden in de EBI. Klager is onder de aandacht van het multidisciplinair overleg, de medische dienst en het Psycho Medisch Overleg. Zo heeft hij onder meer een speciale kruk gekregen die zijn rugklachten moet verminderen en heeft hij een MRI-scan gehad. Ook is klager bezocht door een psycholoog, maar heeft hij aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek. Klager heeft zelf de keuze gemaakt om het contact met personeel te beperken en weinig tot geen gebruik te maken van contactmogelijkheden, bijvoorbeeld tijdens het sporten of tijdens de geestelijke verzorging.

 

De beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zwaar is. Dat betekent echter niet dat dit verblijf in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Klagers klachten over verschillende aan hem opgelegde toezichtmaatregelen zijn in deze procedure niet aan de orde. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat klager enkele beklag- en beroepszaken heeft ingesteld, waarin een en ander wel aan de orde kan komen en is gekomen.

 

Ten aanzien van de overige verweren

De vraag of (en in welke mate) de andere strafrechtelijke onderzoeken waarover is gesproken een rol kunnen spelen, behoeft geen beantwoording. Verweerder heeft te kennen gegeven dat deze onderzoeken slechts ten overvloede worden genoemd. Daarnaast geldt dat de beroepscommissie deze onderzoeken niet ten grondslag heeft gelegd aan haar beoordeling. Dit is alleen anders ten aanzien van het onderzoek […]. Dat is gelegen in het feit dat uit het vonnis van de rechtbank in deze zaak concrete informatie omtrent klagers rol naar voren komt.

 

De beroepscommissie ziet verder geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de GRIP-informatie in deze zaak te twijfelen. De stellingen van klager hieromtrent zijn naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. Daarbij komt dat de verlengingsbeslissing, blijkens de stukken, niet is gebaseerd op de door klager aangehaalde GRIP-rapporten. In het verlengde daarvan onderschrijft de beroepscommissie niet klagers stelling dat alle informatie die afkomstig is van het GRIP steun dient te vinden in andere bronnen, zoals een beslissing van de rechtbank of een uitspraak van de beklagrechter, omdat de GRIP-informatie in zijn algemeenheid onvoldoende betrouwbaar zou zijn.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht ook voldoende aannemelijk dat toepassing van maatregelen voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kan beperken. De bestreden beslissing voldoet daarmee aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door de secretaris.

voorzitter

Naar boven