Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30708/GB, 19 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30708/GB

  

Betreft [klager]

Datum 19 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 december 2022 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 6 april 2023.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is gebaseerd op informatie die ook al ten grondslag is gelegd aan klagers plaatsing in de EBI. Deze plaatsing is gebaseerd op de aanname dat sprake is van voortgezet crimineel handelen in detentie en dat ter voorkoming van de voortzetting daarvan plaatsing in de EBI is aangewezen. Uit het selectieadvies volgt dat klager in eerste aanleg, niet-onherroepelijk, veroordeeld is voor feiten die hij vanuit de locatie De Schie te Rotterdam heeft begaan.

 

Klager heeft, na zijn verblijf in de locatie De Schie, tot medio mei 2022 in de PI Leeuwarden, op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT), verbleven. Klager is niet verdacht of veroordeeld voor feiten die zouden zijn begaan gedurende zijn verblijf op de AIT. Hij is in de EBI geplaatst naar aanleiding van een verklaring van een medegedetineerde, die kennelijk inhoudt dat klager zich op de AIT bezig heeft gehouden met voortgezet crimineel handelen. Uit een e-mailbericht van 16 juni 2022 van de behandeld zaaksofficier volgt dat er geen opsporingsonderzoek is opgestart naar aanleiding van de bedoelde verklaring, dat geen sprake is van een formele verdenking en dat de verklaring niet geldt als een in het strafdossier te voegen processtuk.

 

Klager heeft overigens gedurende zijn verblijf in de EBI van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur de (mondelinge) toezegging gekregen dat hij op de AIT kon blijven zolang er geen nieuwe aanslagen zouden worden gepleegd gedurende het verblijf van klager in de EBI. De enkele verklaring van een medegedetineerde is onvoldoende zwaarwegend om klager te kunnen plaatsen in de EBI. In het selectieadvies wordt nog benoemd dat klager op de AIT in telefoongesprekken versluierd taalgebruik zou hebben gebruikt, maar dit wordt niet nader onderbouwd. Tenslotte is klager bij wijze van ordemaatregel in afzondering geplaatst in de EBI na zijn plaatsing uit de AIT, met het oog op het uitvoeren van onderzoek op grond van de hiervoor genoemde verklaring, maar tot resultaat heeft dit onderzoek kennelijk niet geleid.

 

In het selectieadvies staat dat klager versluierde boodschappen per brief naar buiten zou hebben geprobeerd te brengen. Dat de inhoud van de brief als bedreigend is opgevat door de directeur, maakt niet dat sprake is van voortgezet crimineel handelen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de uitlatingen die klager heeft gedaan over de directeur van de locatie De Schie. Ook de brief aan de advocaat van een medegedetineerde levert geen aanwijzing op van voortgezet crimineel handelen.

 

Klager heeft inderdaad verklaard dat hij voordeel zou hebben bij het plegen van aanslagen gedurende zijn verblijf in de EBI. Dit voordeel bestaat eruit dat klager van het geven van een opdracht daartoe, gegeven het regime in de EBI, niet snel zal worden verdacht. In de beslissing is dit kennelijk zo vertaald dat klager zou hopen “dat hij zo snel mogelijk weer verder kan gaan met het plegen van nieuwe aanslagen”. Van een uitlating met die strekking is echter geen sprake. Ook volgt dit niet uit de weergave van het gesprek van 20 juli 2022 in het selectieadvies.

 

Tot slot is er geen nieuwe informatie bij het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) bekend geworden en neemt klager sinds een aantal weken deel aan bepaalde rechtenactiviteiten met meerdere gedetineerden. Het contact met medegedetineerden leidt niet tot aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

Verzocht wordt aan verweerder de opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen. Hierbij dient uitdrukkelijk aandacht te worden besteed aan plaatsing van klager op een AIT. Van het doen van dreigende uitlatingen, zoals verweerder stelt, blijkt niet, terwijl slechts een medegedetineerde een verklaring heeft afgelegd, waarvan het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven daarin geen reden tot het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek te zien. Daar komt bij dat gedurende het verblijf van klager op de AIT geen andere verdenkingen omtrent het begaan van strafbare feiten of voortgezet crimineel handelen zijn ontstaan. Plaatsing van klager op de AIT vormt dan ook een reëel alternatief.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen voor de tijd die klager ten onrechte in de EBI heeft verbleven.

 

Standpunt van verweerder

Klager is op 5 januari 2021 in verzekering gesteld in het onderzoek naar de afpersingen rondom […]. Wegens voortgezet crimineel handelen binnen de huidige detentie, maar ook binnen de vorige detentie (juni 2019 – april 2020) is klager op 13 januari 2021 op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM) geplaatst. In de maanden mei en juni 2021 vonden er opnieuw aanslagen plaats op woningen van medewerkers van […]. Deze aanslagen zijn onderzocht in de onderzoeken […] en […]. Gebleken is dat klager meerdere gedetineerden in de locatie De Schie heeft benaderd om deze nieuwe aanslagen te laten plegen. In december 2021 heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen ten aanzien van uitlokking van deze aanslagen. Op 23 september 2021 is klager overgeplaatst naar de PI Leeuwarden en geplaatst op de AIT in verband met het ernstig verstoren van de orde, rust en veiligheid. Op 15 mei 2022 is aan klager een ordemaatregel opgelegd door de directeur van de PI Leeuwarden, vanwege binnengekomen informatie die duidt op ernstige veiligheidsrisico’s in relatie tot de tenuitvoerlegging van klagers verblijf binnen de PI Leeuwarden. Deze ordemaatregel is in de PI Vught tenuitvoergelegd. Op 27 september 2022 is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van negentien jaar en tien maanden. Zowel klager als het OM zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het OM heeft daarbij, net als in eerste aanleg, een hogere gevangenisstraf geëist dan die aan klager in eerste aanleg is opgelegd.

 

Door de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de EBI zou de (mondelinge) toezegging zijn gedaan dat zolang er geen nieuwe aanslagen zouden worden gepleegd gedurende het verblijf van klager in de EBI, hij op de AIT kon blijven. Dit volgt niet uit het selectieadvies. Een dergelijke toezegging wordt daarbij hoogst onwaarschijnlijk geacht, aangezien de plaatsingsbeslissing is voorbehouden aan verweerder en klager reeds in de EBI was geplaatst.

 

Klagers raadsman stelt dat klagers voordeel bij het plegen van aanslagen gedurende zijn verblijf in de EBI enkel bestaat uit het gegeven dat de verdenking dan niet uit zal gaan naar klager, omdat hij in de EBI verblijft. Uit het schriftelijke verslag van 21 juli 2022 blijkt dat klager zou hebben gezegd dat hij “zo snel mogelijk weer verder kan gaan met het plegen van aanslagen”. Nu een schriftelijk verslag naar waarheid wordt opgemaakt, ziet verweerder geen aanleiding om aan de inhoud hiervan te twijfelen.

 

Op 3 augustus 2022 heeft klager een brief aan de advocaat van een medegedetineerde gestuurd. Deze brief is niet onderschept, omdat deze is aangeboden als geprivilegieerde post. Op 19 augustus 2022 heeft klager een disciplinaire straf opgelegd gekregen voor het sturen van deze brief, in de vorm van een waarschuwing. Klager verblijft in de EBI, zodat al zijn contacten gemonitord kunnen worden en vanwege het versturen van versluierde berichten. Door deze brief als geprivilegieerde post aan te bieden heeft hij deze monitoring omzeild. Of de inhoud van de brief al dan niet als (be)dreigend kan worden opgevat is niet aan de zender, maar aan de ontvanger. Klager heeft in de brief druk uitgeoefend op de gedetineerde en heeft op deze wijze geprobeerd de situatie naar zijn hand te zetten.

 

Sinds enkele weken neemt klager weer deel aan de aangeboden activiteiten met drie medegedetineerden. Ondanks deze kleine versoepeling in het regime van klager, blijft de c-grond onverkort van kracht. Dit blijkt ook uit het advies van de directeur om het verblijf van klager met een half jaar te verlengen en het advies van de selectieadviescommissie EBI.

 

Klager heeft gedurende de afgelopen maanden meermaals uitlatingen gedaan waaruit afgeleid kan worden dat hij opnieuw aanslagen wil (laten) plegen. De mededeling van het OM dat de verklaring van de medegedetineerde geen aanleiding geeft tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, doet niet af aan het gegeven dat er wel aanwijzingen zijn voor voortgezet crimineel handelen. Als klager kans ziet om nieuwe aanslagen te (laten) plegen, vormt dit een zeer onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Dit risico dient ingeperkt te worden.

 

De genoemde maatschappelijke risico’s kunnen op dit moment onvoldoende worden beperkt in een andere (normaal beveiligde) inrichting. Alleen in de EBI kunnen klagers gedragingen, uitlatingen en contacten optimaal worden gemonitord. In een andere inrichting dan de EBI is het niet te voorkomen dat klager, al dan niet via medegedetineerden, ongecontroleerde contacten kan onderhouden met de buitenwereld. Dat klager in dit regime minder bezoek- en beltijd heeft met zijn kinderen dan in een reguliere inrichting, is inherent aan het strenge EBI-regime.

3. De beoordeling

De regelgeving over plaatsing in de EBI en het daar geldende regime is op 17 december 2022 gewijzigd. Onverminderd het uitgangspunt dat de beroepscommissie in zaken als deze ex nunc toetst, zal zij de onderhavige bestreden beslissing toetsen aan de hand van de toen geldende regelgeving.

 

De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6 (oud) van de Regeling, konden in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

In artikel 26 (oud) van de Regeling werden de voorwaarden genoemd die in acht moesten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Klager is sinds 8 januari 2021 gedetineerd. Hij verblijft sinds 15 juni 2022 in de EBI.

 

De beroepscommissie overwoog met betrekking tot de plaatsing van klager in de EBI – onder meer – als volgt (RSJ 30 september 2022, 22/27907/GB):

 

“Uit de stukken komt naar voren dat klager al sinds zijn verblijf in de locatie De Schie wordt verdacht van aanhoudend voortgezet crimineel handelen in detentie. Klager blijkt een man te zijn die manipulatief is en eenvoudig personen om zich heen weet te winnen. Uit de verklaringen van medegedetineerden en uit onderzoek is gebleken dat klager buitengewoon goed in staat is om mensen om zich heen, onder wie met name medegedetineerden, naar zijn hand te zetten en aan te zetten tot criminele handelingen. Hij probeert medegedetineerden ertoe aan te zetten dat zij mensen van buiten benaderen om aanslagen voor hem te plegen. Zo heeft klager meerdere medegedetineerden in de locatie De Schie benaderd om nieuwe aanslagen voor hem te plegen. Wegens klagers aanhoudende manipulatieve en ondermijnende gedrag alsmede het niet houden aan de […] GVM-maatregelen, is klager op 23 september 2021 overgeplaatst van locatie De Schie naar de AIT van de PI Leeuwarden. Het ernstige vermoeden bestaat dat klager zich ook op de AIT heeft beziggehouden met voortgezet crimineel handelen in detentie, door onder andere telefoongesprekken in versluierd taalgebruik te voeren. Zelfs in de EBI blijft klager zich zowel mondeling als schriftelijk dreigend en intimiderend uitlaten over meerdere personen, die hem in zijn ogen tekort hebben gedaan, waaronder de directeur van de PI Rotterdam, zo blijkt onder andere uit een schriftelijk verslag van 21 juli 2022. In de EBI heeft klager aangegeven dat voordat hij in de EBI werd geplaatst, hij bij zijn contact buiten heeft aangegeven dat er geen incidenten meer moesten plaatsvinden, om zo te voorkomen dat hij in de EBI zou worden geplaatst. Maar nu klager eenmaal in de EBI zit heeft hij aangegeven dat hij er juist voordeel bij heeft als er veel aanslagen worden gepleegd. Klager zegt dat hij dan ook hoopt dat hij zo snel mogelijk weer verder kan gaan met het plegen van nieuwe aanslagen, zo blijkt uit een schriftelijk stuk van 20 juli 2022. Nu klager zeer volhardend lijkt te zijn ten aanzien van het (laten) plegen van aanslagen en gelet op de omstandigheid dat zowel zijn eerdere verblijf in een regulier regime – terwijl aan hem aan aantal GVM-maatregelen waren opgelegd – alsmede zijn verblijf op de AIT, hem er niet van hebben kunnen weerhouden om toch door te gaan met dreigende uitlatingen en het benaderen van medegedetineerden waardoor er meer dan voldoende aanwijzingen zijn voor voortgezet crimineel handelen, volstaat op dit moment geen ander regime dan de EBI.”

 

De beroepscommissie stelt voorop dat bovenstaande overwegingen feitelijk nog onverkort van toepassing zijn, zij het dat klager op 27 september 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negentien jaar en tien maanden, vanwege een poging tot afpersing en betrokkenheid bij een reeks aanslagen. Daarbij heeft de rechtbank in dit vonnis onder meer vastgesteld dat klager, “wanneer inschakeling van zijn netwerk geen optie meer is omdat iedereen in voorlopige hechtenis zit, [hij] [overschakelt] naar zijn medegedetineerden in De Schie”.

 

Uit de stukken volgt daarnaast dat klager vanuit de EBI tweemaal heeft geprobeerd om (versluierde) boodschappen per brief naar buiten te brengen en dat hij gebruik heeft gemaakt van de geprivilegieerde post om een brief te laten bezorgen bij de advocaat van een medegedetineerde, waarin hij indirect bedreigingen uit jegens deze medegedetineerde. Klager stelt door toedoen van leugens van deze medegedetineerde in de EBI te zijn geplaatst. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur op 19 augustus 2022 aan klager een disciplinaire straf opgelegd, in de vorm van een waarschuwing. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf volgt ook dat het gebruik van geprivilegieerde post, waarvan klager weet dat die niet gecontroleerd mag worden, een modus operandi is waarvan het OM stelt dat klager hier eerder gebruik van heeft gemaakt.

 

Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat hij niet wordt verdacht van feiten die zouden zijn begaan gedurende zijn verblijf op de AIT, overweegt de beroepscommissie dat dit niet afdoet aan de informatie uit met name het GRIP-rapport van 2 juni 2022. Daarnaast is een formele verdenking geen vereiste om te kunnen spreken van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Meerdere factoren spelen een rol bij de beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengen. Deze beslissing is niet enkel gebaseerd op vermeende gepleegde feiten gedurende zijn verblijf op de AIT.

 

Dat door de plaatsvervangend directeur aan klager de toezegging zou zijn gedaan dat hij op de AIT kon blijven, zolang er geen nieuwe aanslagen zouden worden gepleegd gedurende het verblijf van klager in de EBI, volgt de beroepscommissie niet. Dit wordt door verweerder betwist en is uit de stukken niet gebleken.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat de informatie uit de GRIP-rapporten en de overige informatie in het dossier waarop de verlengingsbeslissing is gebaseerd, voldoende actueel, betrouwbaar en concreet zijn. Dat klagers raadsman stelt dat deze informatie reeds ten grondslag is gelegd aan de beslissing om klager in de EBI te plaatsen, doet daar niet aan af.

 

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op de aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen en dat daarmee wordt voldaan aan de c-grond. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht ook voldoende aannemelijk dat toepassing van GVM- of andere toezichtmaatregelen (bij plaatsing van klager in een minder beveiligde inrichting) de genoemde risico’s onvoldoende kan beperken. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 19 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door de secretaris.

voorzitter

Naar boven