Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31856/GA, 26 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          23/31856/GA

        

Betreft [Klager]

Datum 26 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 3 november 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma.

 

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 23 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (Eh 2022/343). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, […], juridisch medewerker bij het kantoor van klagers raadsman, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Esserheem, en […], juridisch medewerker bij de locatie Esserheem, gehoord op de digitale zitting van 10 mei 2023.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie is voorbijgegaan aan de ter beklagzitting aangehaalde jurisprudentie van de beroepscommissie, te weten RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA en RSJ 15 oktober 2020, R-19/4085/GA. Hieruit volgt dat het enkel niet meewerken aan de re-integratie en/of een nader verdiepingsonderzoek onvoldoende grond is voor een beslissing tot degraderen of een beslissing tot niet promoveren.

 

Klager heeft vanaf eind 2020 gewerkt aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij en verzocht om deelname aan een detentiefaseringstraject. Alvorens dit kon starten, is klager onderzocht bij Trajectum, een forensische zorgaanbieder. Het advies van Trajectum luidde om in te zetten op een traject van begeleid wonen. Klager heeft zijn volledige medewerking aan voornoemd traject verleend, is vier maanden lang onderzocht en heeft zich bereid verklaard om zich aan dit advies te houden. Inmiddels is er contact geweest met Trajectum en zij handhaven het eerder afgegeven advies. Wel wensen zij kennis te nemen van het door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) gegeven advies tot een klinische opname.

 

Vanwege de veranderde wetgeving was het niet meer mogelijk om uitvoering te geven aan een traject van begeleid wonen via een deelname aan een Penitentiair Programma en moest een indicatiestelling worden gevraagd aan het NIFP. Deze kwam tot de conclusie dat een klinisch traject, gevolgd door een traject van begeleid wonen, meer passend zou zijn. Hoe het NIFP tot deze conclusie is gekomen en waarom het advies zoals uitgebracht door Trajectum niet meer kan volstaan, is nog altijd onduidelijk. Het NIFP weigert inzage te verstrekken in de door hen uitgebrachte stukken. Minst genomen mag het opmerkelijk worden genoemd dat het NIFP na een gesprek van vijftien minuten tot de conclusie komt dat klager klinisch dient te worden geplaatst, terwijl Trajectum klager gedurende vier maanden heeft onderzocht. Klager heeft dus wel degelijk verantwoordelijkheid genomen voor zijn re-integratie, maar laat zich simpelweg niet in een klinische setting plaatsen als eerder kon worden volstaan met een traject van begeleid wonen. 

 

De directeur heeft aangegeven dat het psychomedisch overleg en risicomanagement overleg eveneens van mening zijn dat het advies zoals gegeven door Trajectum niet meer kan worden gevolgd, maar dat het advies van het NIFP dient te worden gevolgd. Bij de zitting in het kader van de vordering tot uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de inrichtingspsycholoog nadrukkelijk aangegeven dat het advies van een externe deskundige altijd wordt overgenomen, zonder daarbij zelf een inhoudelijk oordeel te vormen. Waarom het advies van Trajectum terzijde wordt geschoven, is volstrekt onduidelijk.

 

Doordat er een verschil van mening bestaat over welk traject klager dient te volgen, heeft de rechtbank klagers voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld voor de duur van twee jaar. Klager heeft deze consequentie te accepteren en doet dit ook. Over welke re-integratie nu concreet kan worden gesproken, is onbekend. De directeur lijkt de bestreden degradatiebeslissing dan ook als dwangmiddel in te zetten om klager alsnog klinisch geplaatst te krijgen.

 

Klager verblijft bijna drie jaar in de locatie Esserheem. Het gedrag van klager is onbesproken en hij heeft zich te allen tijde ingezet voor zijn re-integratiedoelen. Klager heeft inmiddels de cursus ‘Puinruimen’ en de cursus ‘Mijn kind en ik’ behaald en hij staat op de wachtlijst voor de Cognitieve Vaardigheden-training.

 

Gelet op het voorgaande is uit de bestreden degradatiebeslissing geenszins gebleken van een belangenafweging. Er volgt niet uit hoe het positieve gedrag van klager is gewaardeerd door de directeur en welke betekenis dit heeft voor de vereiste belangenafweging. De degradatie heeft met zich meegebracht dat klager niet meer gebruik kan maken van de familiekamer en de vader-kinddagen. Hierdoor kan klager zijn kind niet meer zien. Daarnaast kan klager niet meer bellen met zijn familie in Curaçao en kan hij nog maar halve dagen naar de arbeid gaan.

 

Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen in de beklagprocedure is aangevoerd.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Het uitgangspunt is dat de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn resocialisatie en terugkeer in de maatschappij. Trajectum heeft in juli 2021 bij klager een traject van begeleid wonen geadviseerd. In detentie is een indicatiestelling aangevraagd bij het NIFP/Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ). Het NIFP/IFZ heeft, mede naar aanleiding van het advies van Trajectum, een klinische plaatsing geïndiceerd met daarna mogelijk een traject van begeleid wonen. De beoordeling van het NIFP/IFZ is door de inrichting als advies overgenomen en voorgelegd aan klager. Klager wenste echter niet mee te werken aan een klinische plaatsing, hetgeen valt aan te merken als ongewenst gedrag ingevolge de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager laat weliswaar op andere onderdelen gewenst gedrag zien, maar het belangrijkste is dat klager zich buiten staande kan houden. Daarvoor is een klinische plaatsing noodzakelijk. Klagers weigering hieraan mee te werken, heeft er ook toe geleid dat de rechtbank op 20 oktober 2022 heeft beslist zijn voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen voor de duur van 720 dagen.

 

Er is binnen de inrichting veel zorg voor klager. De casemanager is heel actief bezig met klager.  Op 8 februari 2023 is klager weer gepromoveerd naar het plusprogramma. De reden hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat klager met de casemanager in gesprek gaat en de deur open is gegaan voor een eventuele plaatsing in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht. 

 

3. De beoordeling

Regelgeving en beoordelingskader

Op grond van artikel 1d van de Regeling beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een gedetineerde op basis van Bijlage 1 van de Regeling.  Indien de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘Re-integratie/resocialisatie’ en de categorie ‘Verblijf en leefbaarheid’ van Bijlage 1, kan de directeur beslissen tot een degradatie.

 

Volgens Bijlage 1 van de Regeling kan klagers gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie als ongewenst worden aangemerkt als hij de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als hij niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen Detentie- & Re-integratieplan (D&R-plan) (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als hij het D&R-plan niet uitvoert. Indien klagers gedrag als ongewenst dient te worden aangemerkt, dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken.

 

Volgens de toelichting op de aanpassing van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) geldt dat bij de weging van het gedrag van gedetineerden – in vergelijking met het vorige toetsingskader – meer waarde wordt toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie. Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen.

 

Overwegingen van de beroepscommissie

In de degradatiebeslissing van 3 november 2022 is als ongewenst gedrag genoemd dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie door zijn medewerking aan een klinische plaatsing te weigeren. Als gewenst gedrag is genoemd dat klager zich houdt aan de (huis)regels en meewerkt aan het dagprogramma en de arbeid.

 

Namens klager is naar voren gebracht dat het onduidelijk is waarom – onder meer – de directeur het advies van Trajectum terzijde heeft geschoven en de beoordeling van het NIFP/IFZ heeft overgenomen. De beroepscommissie stelt vast dat zowel de reclassering, het Openbaar Ministerie als de rechtbank – voorafgaand aan de degradatiebeslissing – te kennen hebben gegeven dat een klinische plaatsing noodzakelijk is voor een succesvolle en veilige terugkeer in de samenleving en een delictvrije toekomst. De beroepscommissie ziet in dat licht geen aanknopingspunten om te oordelen dat de directeur in dezen niet heeft mogen uitgaan van de indicatiestelling van het NIFP/IFZ.

 

Namens klager is er vervolgens op gewezen dat het enkel niet meewerken aan de re-integratie en/of een nader verdiepingsonderzoek onvoldoende grond is voor een beslissing tot degraderen of een beslissing tot niet promoveren. In de uitspraken waarnaar wordt verwezen (RSJ 15 oktober 2020, R-19/4085/GA en RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA) gold echter een ander toetsingskader. De beroepscommissie heeft in RSJ 11 mei 2023, 21/24078/GA, geoordeeld dat de vraag of het niet meewerken aan de re-integratie kan leiden tot een degradatie of uitsluiting van promotie, afhankelijk dient te zijn van de omstandigheden van het geval. Als een gedetineerde bijvoorbeeld ontkent dat hij het delict heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld – waarvan in de aangehaalde uitspraken overigens ook sprake was – dan is medewerking aan (sommige onderdelen van) diagnostiek en behandeling nu eenmaal niet goed mogelijk, terwijl die ontkenning niet mag leiden tot een degradatie of uitsluiting van promotie.

 

Klager wenst(e) niet mee te werken aan een klinische plaatsing, omdat hij (enkel) een traject van begeleid wonen wil ondergaan. Meerdere gesprekken met de casemanager hebben niet geleid tot medewerking. Ook wilde klager niet ingaan op het voorstel om in het CTP Veldzicht te gaan kijken of om telefonisch contact op te nemen, zodat hij inzicht kan krijgen in wat de behandeling inhoudt. De beroepscommissie is van oordeel dat deze (bestendige) weigering in dit geval op zichzelf voldoende grond is voor de bestreden degradatie. Een klinische plaatsing wordt immers noodzakelijk geacht voor een succesvolle en veilige terugkeer in de samenleving en een delictvrije toekomst. Het belang bij een klinische plaatsing is dan ook zonder meer groot te noemen. Doordat klager weigert mee te werken aan deze plaatsing bemoeilijkt hij zijn re-integratietraject zodanig, dat de directeur in diens belangenafweging hieraan zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het door klager getoonde gewenste gedrag.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 26 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven